HET KWAAD VAN DE SCHOONHEID

lezing bij de opening van de aidspostersexpositie Commitment op zaterdag 27 april 1991
in de voormalige Aula van de Katholieke Universiteit Nijmegen te Nijmegen


I  De onthomoseksualisering

Dames en Heren,
                             wij mogen over aids geen grappen maken. Onlangs werd in Duitsland een Nederlandse aidspatiënt veroordeeld wegens het hebben van seksueel contact zonder waarschuwing vooraf en zonder het gebruik van condooms. De man kreeg vier jaar gevangenisstraf en hij mag dan bij het horen van de uitspraak geroepen hebben: "Ha, dat is mooi twee jaar meer dan mijn dokter mij gegeven heeft!", wíj mogen zulke grappen niet maken en ú mag daar niet om lachen. Doen wij dat wel, dan gaan wij aids beschouwen als iets gewoons, en aids is géen gewone ziekte.
De tendens om het bijzondere van aids te verdoezelen, is overigens al vroeg begonnen. Toen de ziekte bekend werd, sprak men over aidsslachtoffers. Vrij snel veranderde dat in aidspatiënten, en weer kort dáarna gaf men de voorkeur aan: mensen met aids. Het werd bijna gezellig en je zou verwachten dat we uiteindelijk belandden bij de benaming: Vrienden van de Ziekte, maar dan wel ziekte met een hoofdletter z.
De taal verraadt veel. Slachtoffers horen bij een epidemie (cholera, tbc) of bij een calamiteit (een natuurramp, een ongeval). Gaat het om "gewone" ziektes, "redelijke", "acceptabele" ziektes die nu eenmaal bij het leven horen, dan spreken we van patiënten. (Vroeger hadden we het over lijders, teringlijders bij voorbeeld, maar met patiënt lijken we het lijden iets meer op een afstand te houden.) Door te spreken over mensen met aids maken we vooral een sociaal probleem van de ziekte en we trekken er verbaal een gezicht bij van "niets aan de hand: mensen met rood haar, mensen met wandelschoenen, mensen met aids". En zo houden we onszelf en elkaar voor de gek.

Op de zelfde manier proberen we de ziekte aids van dat vervelende verband met homoseksualiteit te ontdoen. In Afrika doet zich dat probleem gelukkig niet voor, maar in Europa en Amerika zijn het toch vooral homoseksuele mannen die lijden en sterven aan aids. God zij dank hebben we hier de druggebruikers nog die niet te beroerd zijn via de spuit het virus te verbreiden.
Aids, dames en heren, heeft in onze cultuur alles met homoseksualiteit te maken. We kunnen onszelf wijs maken dat iedere heteroseksuele jongere groot gevaar loopt als hij of zij niet veilig vrijt, de praktijk is anders (waarmee ik overigens niet wil zeggen dat heteroseksuelen de condooms weer bij de drogist kunnen laten, dat zou te ver voeren). Ook kunnen wij informatiecampagnes opzetten over aids bij vrouwen, en in het bijzonder bij lesbische vrouwen, maar procentsgewijs overtreft het risico voor lesbische vrouwen om aids te krijgen nauwelijks de kans die zij lopen op prostaatkanker.
Aids - en ik zeg dat niet omdat ik er trots op ben of omdat ik het alleenrecht wens te claimen - is in onze cultuur vooral een ziekte bij homoseksuele mannen.
U vindt dat niet prettig. Als u homoseksueel bent, wenst u niet gestigmatiseerd te worden. Als u heteroseksueel bent, wenst u het laagje vernis dat tolerantie heet niet te laten aantasten. En als u hulpverlener bent, weigert u zich te verdiepen in het specifieke van de homoseksuele situatie; in dat geval gaat uw interesse vooral uit naar de nieuwe subsidiebronnen die deze ziekte met zich meebrengt.
In alle gevallen is het een stuk comfortabeler voor u te roepen dat aids geen homoziekte is en wordt de subsidiepot vrolijk verdeeld, ook onder die groepen die meer behoefte aan geld dan kansen op het virus hebben.
De enigen die er geen bezwaar tegen hebben aids als homoziekte te betitelen, zijn de orthodoxe christenen, die alles verwelkomen wat ze voor de wrake Gods kunnen aanzien, zolang die hen zelf maar niet treft.

We proberen aids dus gewoon te maken, we onthomoseksualiseren het, we juridiseren het, we confiskeren het (ook als we er geen recht op hebben) en we kleineren het.

Ik zei u al dat we van slachtoffers spreken als het over ongelukken gaat, in het verkeer bij voorbeeld. En in wezen is het oplopen van aids heel goed te vergelijken met een verkeersongeval. Het is niet alleen een voor de hand liggende woordspeling om van een seksueel-verkeersongeval te spreken...
Het wonderlijke is, dat we met z'n allen de risico's van het deelnemen aan het verkeer moeiteloos accepteren. Ieder van u weet dat er per jaar in Nederland zo'n 1500 keer iemand overlijdt ten gevolge van een verkeersongeluk. Dat calculeren we in, we zien zo iemand als een slachtoffer, en zelfs wanneer de ongelukkige ten onrechte geen voorrang verleende, vinden we het slachtoffer niet schuldig aan zijn of haar dood. De overledene heeft hooguit pech gehad: zoiets gebeurt nou eenmaal.
Wee echter de aidsdode! Hij had het toch kunnen weten! Eigen schuld, dikke bult. Niks geen ongelukje in het verkeer. Homoseksueel en nog stom en onvoorzichtig ook!
Trekken we de vergelijking met het wegverkeer door, dames en heren, dan is iedere automobilist bij wijze van spreken seropositief, want: potentieel levensbedreigend. En dank zij de preventiecampagnes weten we inmiddels dat het gemakkelijker is bij het vrijen geen aids op te lopen dan te voet en met behoud van lijf en leden een middelgrote provinciestad te doorkruisen.

In NRC HANDELSBLAD van 19 april j.l. las ik het bericht dat het ministerie van WVC een voorstel heeft afgewezen van de stichting SOA voor een veilig-vrijencampagne waarin het nut van condooms wordt onderstreept. Volgens een WVC-woordvoerder moet de SOA "met een beter voorstel komen" om subsidie te krijgen.
In het zelfde bericht wordt vermeld dat SOA-directeur Paalman (à propos, ik ben van mening dat ook het Opperwezen geen grappen met aids mag maken en dat naamgrappen al helemaal uit den boze zijn), dat SOA-directeur Paalman dus in het NOS-programma Vanavond laat de suggestie heeft gewekt dat het CDA een gerichte tv-campagne voor de bevordering van het condoomgebruik zou dwarsbomen.
En ten slotte, wederom in het zelfde bericht, verklaart het CDA-kamerlid mevrouw F.J. Laning-Boersema, dat het CDA niet tegen een veilig-vrijencampagne is, als daarin ook maar "het belang van trouw zijn in een relatie benadrukt wordt."

U ziet wat er gebeurt: aids mag dan geen homoziekte zijn, de suggestie van trouweloosheid (volgens de volksmond een homo eigen als geen ander) en daarmee de suggestie van "eigen schuld dikke bult" wordt zonder enige schaamte gewekt. Het is alsof het Ministerie van Verkeer laat weten niet tegen een campagne te zijn voor het gebruik van de veiligheidsgordel, maar dat het vooral van belang is te benadrukken dat niet-autorijden nog veiliger is. Of, zoals mevrouw Laning-Boersema het uitdrukt: "Trouw zijn beschermt de gezondheid niet alleen, het kan die zelfs bevorderen."
Dames en heren, wandelen is beter voor u dan autorijden, tenzij u wandelt in ongerechtigheid natuurlijk.

Ik heb zojuist gezegd dat we de ziekte aids kleineren. Een veel gehoord argument tegen alle aandacht in de media, tegen de subsidies voor de preventiecampagnes enz. enz., is het relatief geringe aantal slachtoffers. De al eerder genoemde cholera vergt in een maand tijd meer doden in Zuid-Amerika dan de aidsepidemie in tien jaar in heel Europa. Dat klopt. Nog wel. En of dat zo blijft, zullen we moeten afwachten.
Maar er is bij aids ook nog iets heel anders aan de hand, iets wat minstens zo wezenlijk is, en daarmee kom ik aan de kern van wat ten grondslag ligt aan de onthomoseksualisering van aids.
De aidsepidemie treft in onze cultuur vooral homoseksuele mannen. En daarmee bedreigt zij (epidemieën zijn vrouwelijk...) een belangrijk deel van onze cultuur. En ik doel daarmee niet op het feit dat een aantal belangrijke homoseksuele kunstenaars al aan de ziekte ten prooi gevallen is. Ik wil er daarmee vooral op wijzen dat een hele emancipatiebeweging, een belangrijk deel van wat door velen als een onderdeel van de seksuele revolutie in de tweede helft van deze eeuw wordt gezien, en alle verworvenheden op het gebied van afwijkende leefstijlen en relatievormen in ernstige mate bedreigd worden. Het uitsterven van een groot aantal deelnemers aan die emancipatiebeweging is éen aspect daarvan. Het stopzetten, beïnvloeden, zo niet omkeren van een aantal belangrijke ontwikkelingen is een ander deel daarvan.
De moord op 6 miljoen joden in de tweede wereldoorlog (en verdenkt u mij nu even niet van smakeloze pathetiek, ik haal deze vergelijking er om een andere reden bij) heeft veel grotere consequenties gehad dan het sterven van die 6 miljoen individuen - hoe tragisch en ingrijpend ook - zou doen vermoeden.

Cultuur is meer dan kunst. Cultuur is o.a. de rijke geschakeerdheid van onze samenleving, de mogelijkheid tot individuele ontplooiing en de daarmee gepaard gaande verrijking van de samenleving, en de ontwikkeling naar gelijkwaardigheid en gelijkberechtiging van alle mensen die van die cultuur deel uitmaken.
Daar, en in het feit dat de ziekte aids zich ook en vooral verspreidt via de vitaalste van onze drijfveren: de seksualiteit, ligt de grootste bedreiging van deze epidemie. Zij is een bedreiging voor onze beschaving, een bedreiging die het grote persoonlijke leed van de slachtoffers en hun omgeving nog te boven gaat. Een bedreiging waarvan, net als bij de holocaust, de invloed nog lang na het hoogtepunt voelbaar zal zijn.
En daarmee is ook te verklaren dat de onthomoseksualisering velen maar al te goed uitkomt. Die velen doen wat de ziekte zelf ook doet: het wegwerken van homoseksuelen en de zichtbare homoseksualiteit in de samenleving.
Het niet erkennen dat aids vooral homoseksuele mannen treft en dat aids daarmee de homocultuur en een wezenlijk deel van onze twintigste eeuwse westerse beschaving bedreigt, leidt tot versnippering van geld en energie, tot het minder effectief zijn van hulpverlening en preventie, tot toename van het aantal slachtoffers en tot een culturele, een ethische en emancipatoire terugval. Aids bedreigt onze culturele veelkleurigheid, aids bedreigt de solidariteit tussen homo's en hetero's, tussen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen, en tussen homoseksuele mannen onderling.

Om het nog éen keer met de metafoor van het verkeer te zeggen: wanneer aan verkeersongelukken alleen homoseksuele mannen en druggebruikers ten prooi zouden vallen, zouden we aanzienlijk
minder werk maken van de veilig-rijdencampagnes, zouden we zeggen dat het gebruik van autogordels heus niet het belangrijkste is en zouden we doen alsof het iedereen trof en ruim baan geven aan onze ineffectieve schijnsolidariteit.


II  Aids en kunst

Na dit vastgesteld te hebben, dames en heren, kom ik op de tentoonstelling van vandaag. De ziekte aids heeft veel kunstenaars niet onberoerd gelaten, ik repte daar al van.
Maar niet alleen voor homoseksuele kunstenaars - voor bijna alle homoseksuele mannen en vrouwen is er door aids een heleboel veranderd in hun denken over leven en dood, over de zin van de strijd en over de wijze van omgaan met elkaar. Wel heeft de homoseksuele kunstenaar in mijn ogen een bijzondere taak ten aanzien van deze veranderingen.

Homokunst bestaat niet; ik mocht dat bij een andere gelegenheid al eens betogen. Maar kunst waarin de eeuwige thema's leven en sterven, liefde en geen liefde in een homoseksueel decor worden geplaatst, bestaat wel degelijk en heeft meer bestaansrecht dan ooit. Door de ziekte aids is de behoefte aan bezinning alleen maar toegenomen. De taak van de kunstenaar daarbij is naar mijn idee drieledig.

In de eerste plaats is kunst een middel om de beleving te intensiveren. Kunst vat samen, kunst openbaart, kunst geeft houvast, kunst verdiept en kunst geeft richting.
Kunst moet zichtbaar maken wat onder de oppervlakte verstopt ligt. De kunstenaar verbeeldt als het goed is de waarheid die ligt achter de werkelijkheid die wij zien. Dat is de filosofische functie van kunst.

In een homo-/lesbische beweging waarin het spook van de dood steeds dreigender rondwaart, waarin op de onderlinge solidariteit in toenemende mate een beroep wordt gedaan en waarin maatschappelijk isolement zowel voor het individu als voor de groep op de loer ligt, heeft de kunstenaar ook als taak nieuwe wegen te wijzen om te vieren en te rouwen. Voor mij is dat de religieuze functie van kunst, waarin niet per se een plaats hoeft ingeruimd te worden voor de God die de Ziekte heeft geschapen.
Rouwen en vieren krijgen binnen de homocultuur een andere betekenis door de ziekte aids. We dansen soms op de vulkaan, maar gedanst zal er worden.

En in de derde plaats heeft de homokunstenaar een voorlichtende taak: de kunst als een indringende drager van informatie.

De tentoonstelling die vandaag hier geopend wordt, toont (als ik het goed gezien heb) vier soorten affiches.
Een belangrijke categorie is die van de voorlichting, van de aidspreventie, van de bevordering van het condoomgebruik.
Minstens zo belangrijk is de categorie van de fondsenwerving. Tegelijkertijd zijn deze twee categorieën artistiek het minst interessant. Er wordt vaak meer tekst gebruikt dan verbeeld en vooral de Nederlandse campagnes houden het gebruik van condooms in een sfeer van giecheligheid: Adriaan gebruikt ze (als hij drie gasten heeft).
Interessanter wordt het als het gaat om de categorieën herdenking en protest. Daar zien we de eerste pogingen om tot verbeelding te komen, evocatie, iets wat verder gaat dan platte slogans. Die affiches richten zich ook veel sterker op de doelgroep die bereikt moet worden. Ze gaan niet, zoals veel van de puur informatieve posters, mank aan het feit dat ze een te grote, zeer diverse, maar ook theoretische doelgroep moeten bedienen.

Het meeste materiaal dat u hier ziet, legt dus nog sterk de nadruk op de informatieve functie, wat misschien wel kenmerkend is voor de beginfase waarin de aidspubliciteit nog steeds zit. Van autonome verbeelding, waarin de problematiek rond aids gethematiseerd wordt, is daardoor nog weinig sprake. En vaak zal dat ook de opdracht van de kunstenaar niet geweest zijn, al is dat wel zijn opdracht met een hoofdletter o.
Ook in de literatuur is duidelijk waar te nemen dat de informatiefase een beginpunt is. Veel romans beschrijven ziekteprocessen, de gang langs doktoren, en - schoorvoetend - de sociale problematiek. De eerste Nederlandse roman waarin aids niet alleen gethematiseerd maar ook verbonden met andere zijnsvragen werd, is het meesterwerk van onze inmiddels aan aids overleden oud-stadgenoot Frans Kellendonk: Mystiek lichaam. Die roman was dan ook meteen goed voor een rel. Hij doorbrak het kader van de voorlichting, van de aanpassing aan een diffuse doelgroep, en gaf een ruwe psychologische realiteit weer, een cynische visie, vol vragen die de lezer dwongen om zijn positie te bepalen.

Ook in het hier getoonde materiaal komt u sporen tegen van de kleinering, van de onthomoseksualisering van aids. Soms zou je de indruk krijgen dat de boodschap hoofdzakelijk bedoeld is voor mooie jonge mensen, vooral druk doende met hun zilvervlootrekening en over liefde alleen nog denkend in termen van bloemetjes en bijtjes. Maar vergis u niet: ook vieze oude mannen hebben recht op aids.
Veel van het materiaal is getoonzet in de typische stijl van de reclame, en in het gunstigste geval wordt er een dubbele bodem aan verleend. Er treedt dan een soort travestie op, dat klassieke wapen van de angstig revolterende nichtenbende.
Wat dacht u bij voorbeeld in dat kader van de titel van de filmtiendaagse die morgen van start gaat: EN TOEN WAS ER...AIDS?
Met een wrange blijmoedigheid wordt de ziekte aids als was het een nieuw merk koffie in uw kop gegoten. Douwe Egberts als voorzitter van het Aids Overleg Nijmegen. (Of als sponsor, wie zal het zeggen?)

Ik houd niet zo van de traditionele esthetische, heel of half heteroseksuele (in elk geval niet of nauwelijks homoseksuele) reclameposters. Ze doen mee aan de versluiering, ze maken aids tot iets gewoons, tot iets als tbc of mazelen, alleen nog net niet geneesbaar. Aids valt niet te esthetiseren.
Ik houd ook niet zo van de voorzichtigheid die er vaak aan de dag gelegd wordt. Echt schokkend zijn de posters zelden. En nou weet ik wel dat het gaan moet om een mentaliteitsverandering, en dat angst aanjagen, volgens de communicatiedeskundigen, alleen korte-termijneffecten heeft en dat mensen immuun worden voor het zien van telkens weer nieuwe zweren, kaposi's, en gezwellen. Maar speelt hierbij ook niet de angst een rol voor de werkelijkheid van aids? En is het niet veel makkelijker om in je trendy reclamebureau comfortabel de zoveelste esthetische campagne te ontwerpen, waarmee je ook bij je schoonmoeder kunt aankomen?

Wanneer ik u zeg: "In Afrika heerst honger", knikt u instemmend en u steekt er nog eentje op of u schenkt nog eens in. Maar toon ik u een kind als een levend telraam, een bewegend wasbord dat krepeert van de honger, met ongedierte in de ontstoken oogjes en een oedeem ter grootte van een voetbal, dan popelt u om het gironummer te noteren, alvorens u er nog een opsteekt, of nog eens inschenkt. Echt immuun word je daar nooit voor. De enigen die er immuun voor zijn, omdat ze het beroepsmatig niet interessant meer vinden, zijn die snelle jongens en meiden uit de reclamebusiness. Laat u niets wijsmaken.

Ik ben van mening dat aidsposters de werkelijkheid dienen te tonen, niet geësthetiseerd, maar rauw en ongewoon, zoals aids is. En dat geldt zowel voor de ziektebeelden als voor de sociale aspecten ervan, zowel voor de informatie, als voor het protest. Daarom moeten kunstenaars de plaats innemen van de reclamemakers. Aids is geen gewone ziekte en vraagt om een ongewone benadering.

Veilig-vrijencampagnes redden het niet met leuke leuzen. Als je homoseksuele mannen wilt motiveren, moet je zorgen dat ze zich kunnen identificeren met wat ze zien, en dan heb ik het niet over leuke jonge heterostelletjes of gladde knaapjes van 18½, met van die opgeschoren nekken en de nieuwste Italiaanse kleertjes, en ook niet over gebronsde body builders, maar over gewone mensen: mensen met aids, homoseksuelen, junks; mensen als u en ik.
Veilig vrijen heeft met seks te maken, met geilheid, en die zou van de affiches af moeten spatten. Een heteroseksuele samenleving die dat niet accepteert, heeft het niet begrepen en doet precies wat ik u hiervoor geschetst heb.
De ontwikkeling van brave, vaak kennelijk door hetero's ontworpen campagnes naar effectieve, duidelijke, voor en door homo's gemaakte affiches is in gang gezet en wordt vandaag ook hier zichtbaar.
Niet iedereen zal met de verbeelding van die rauwe werkelijkheid gelukkig zijn, maar hier hoort kunst niet te behagen. Wanneer er over aids al grappen gemaakt mogen worden, dan alleen om te shockeren, om te lachen met je ogen dicht, omdat de werkelijkheid te erg is om te zien. Vrijblijvende humor versluiert; hier passen slechts cynisme en satire. Gelukkig zijn er mooie voorbeelden in deze tentoonstelling van provocerende humor, naast de stuitende oubolligheid van de aidsvertrossing.


III  Tot slot

Dames en heren, in het themanummer "Tuberculose en literatuur" van het Nijmeegse literaire tijdschrift PARMENTIER (1990, jrg. 1 nr. 3) zegt de cultuurdrager Johan Polak, in gesprek met Nop Maas, over tbc en literatuur in de negentiende eeuw:

[...] tuberculose [lag] volstrekt niet in de morele gevarenzône. Syfilis of, zoals nu, aids werden ogenblikkelijk aan de seksualiteit gekoppeld. Men wist hoe je eraan kwam. Juist de wijze van overdracht brengen syfilis en aids in een beladen sfeer. Daardoor kreeg de syfilis waarschijnlijk ook een veel nadrukkelijker rol in de literatuur. Tuberculose was onschuldig: het tastte immers heel jonge, "onschuldige" mensen aan. Misschien is dat wel een aspect dat juist mij zo aanspreekt: het beeld van de mooie, bijster mooie, frisse jongeling, die zo langzaam wegkwijnt maar toch heel erg liefdesgevoelig blijft, terwijl er niets meer aan te doen is, die verwijlt in een ascetische maagdelijkheid en ten slotte sterft. 't Blijft vreselijk mooi.
Zo valt er over aids voorlopig niet te spreken. Een eeuw geleden kon je zo ook niet over tbc spreken, toen was de realiteit gruwelijker dan nu. Kunstenaars die aids thematiseren in een samenhang met de romantiek van de dood, zijn hun tijd misschien vooruit, maar op dit moment misplaatst.
Ook kan het niet zo zijn dat de homoseksuelen tot een uitverkoren volk behoren waarvoor het lijden een bijzondere zin heeft. Lijden heeft geen zin; dat wij er soms een zin aan kunnen geven, helpt ons te overleven, zo lang als het duurt... Daarbij kan en moet de kunst wel behulpzaam zijn. Maar nooit, nooit, nooit mag aids, binnen of buiten de kunst, een gewone ziekte worden, een virus als alle andere. Dat heb ik u vanmiddag willen zeggen.

 

| index | inhoud | ten geleide | vorige preek | volgende preek |