BESTAAT ER WERKELIJKE POTTEN- EN FLIKKERKUNST?

lezing bij de opening van "De paradox van de pretentie en het verlangen", een overzichtsexpositie
rond het thema "homoseksualiteit en kunst", op 27 mei 1990 in Villa Lila te Nijmegen


Dames en Heren,
                             hoed u voor mensen die beweren dat homokunst bestaat. Maar hoed u evenzeer voor mensen die beweren dat zij niet bestaat. (Kunst is vrouwelijk, het woord althans.) Het antwoord op de vraag of er werkelijke potten- en flikkerkunst bestaat, wordt namelijk volledig bepaald door de reden waarom die vraag gesteld en door datgene wat er met het woord bedoeld wordt.
(Ik zal in het vervolg van dit verhaal, voor het gemak, verder spreken van homokunst in plaats van potten- en flikkerkunst, waarbij ik het verschil tussen mannen en vrouwen voor korte tijd negeer, zonder overigens de mannen te veronachtzamen.)
We kunnen de mensen die al of niet overtuigd zijn van het bestaan van homokunst helaas niet eenvoudig in hokjes onderbrengen. Het is niet zo dat alle homofoben het bestaan ervan ontkennen en homo's zelf en hun geestverwanten fanatieke aanhangers zijn van het verschijnsel. In beide kampen vind je gerespecteerde homoseksuele kunstenaars, homohaters, emancipatiestrijders, heteroseksuele politici, praatgroepenbegeleiders, en kast- & relnichten broederlijk respectievelijk zusterlijk bijeen. Maar over het waarom van de vraag later meer.
Daarnaast bestaat er een grote begripsverwarring op dit terrein, een definitieprobleem en daarin zullen we helderheid moeten brengen, alvorens we de vraag werkelijk kunnen beantwoorden.

Wat is kunst?
Dames en Heren, u merkt het al: het wordt vandaag niet lollig. Kunst is een serieuze zaak, vooral als je over kunst praat. Hoe veel er in het leven ook te lachen valt, het lijkt vaak of je daar in de kunst relatief weinig van terugvindt.
Maar terzake. We hadden het over begripsverwarring en definities. Wat ís kunst eigenlijk? Van alle vragen rond het thema van vandaag, is dit misschien nog de gemakkelijkste om te beantwoorden.
Kunst is een produkt van de verbeelding, een waarneembare nieuwe werkelijkheid, voortgekomen uit de geest van een kunstenaar. Kunst stelt altijd iets voor, of het nu abstract of figuratief is, muziek of poëzie. Kunst is meer dan zichzelf. Kunst beeldt niet af, kunst verbeeldt, kunst evoceert, kunst roept iets op. Kunst is nooit particulier, kunst bezit een geldigheid die ontstijgt aan tijd, plaats en individu.
Welke elementen zijn belangrijk in deze definitie?
Kunst is een produkt van de verbeelding. Een kunstwerk ontstaat in de eerste plaats in het hoofd van de kunstenaar, om pas daarna vorm te krijgen in het materiaal dat de kunstenaar kiest. Dat kan hout zijn, steen, wol, taal, geluid, verf - kortom: alles wat waarneembaar is.
Kunst moet waarneembaar zijn, kunst moet gestalte krijgen; een kunsttheorie is geen kunst, hoezeer die theorie ook een produkt van de verbeelding kan zijn.
En dan: kunst beeldt niet af, kunst verbeeldt, kunst evoceert.
Wanneer bij voorbeeld een foto alleen maar registreert, vastlegt wat er op een bepaald moment gebeurt, zonder dat de maker aan die werkelijkheid iets toevoegt, spreken we van journalistiek, op zijn best, maar niet van kunst. Een kunstfotograaf - en vergis u niet, zo iemand kan soms heel echt zijn - verwijst met een foto niet alleen naar de vastgelegde werkelijkheid, maar ook naar een algemenere werkelijkheid daarbuiten.
En ten slotte: kunst is nooit particulier. Uw familiefoto kan voor u naar veel meer verwijzen dan naar het mottige zootje ongeregeld dat erop afgebeeld staat, maar als iemand die toevallig niet de zelfde erfelijke belasting meezeult als u, er niet meer in kan herkennen dan een gedegenereerd clubje onaanzienlijke individuen, is het geen kunst. Een journalistieke foto daarentegen van een koningin die een struikje bloemen aangereikt krijgt van een kwijlende kleuter, en die naast dat nieuwsfeit ook nog het beeld oproept van de existentiële eenzaamheid van hooggeplaatsten in het algemeen, is kunst, want dat laatste aspect zal ook herkend worden door iemand die niet weet dat die Majesteit Beatrix heet, in Medemblik haar verjaardag viert, getrouwd is met een homoseksuele hypochonder en een zoon heeft die in snelle meiden en geile auto's rijdt... Aan die laatste formulering moet ik nog wat sleutelen, geloof ik. Hoe dan ook, waar het om gaat, is dat kunst haar geldigheid ontleent aan het overstijgen van de beperkingen van tijd, plaats en individu.

Ik heb hier een paar voorbeelden uit de fotografie gegeven, niet omdat ik die kunst niet hoog zou achten, integendeel, maar omdat zij gebruik maakt van een techniek, die velen onder u ook gebruiken. Het zelfde geldt voor de literatuur, die bestaat uit taal, een gereedschap dat wij allen dagelijks hanteren. Beeldhouwkunst, schilderkunst en muziek staan wat dat betreft wat verder van de mensen af en worden eerder als de traditionele en hoger te achten kunsten beschouwd, mede omdat wij vaak denken dat zij zich daardoor sneller aan onze beoordeling onttrekken. Ik acht dat een misverstand. Kunst onttrekt zich nooit aan de beoordeling van wie zich er niet voor afsluit. Een kunstenaar die iets maakt wat wij niet kunnen beoordelen, schiet zijn doel voorbij. De museumbezoeker die zegt: "Ik mag doodvallen als ik weet waar het over gaat, maar ik vind het wel mooi", kan in ieder geval nog een oordeel geven. Het kunstwerk roept iets op, blijkbaar, iets wat positief gewaardeerd wordt. En zelfs wanneer het walging oproept, zou dat door de beschouwer positief gewaardeerd kunnen worden. Maar dit terzijde.
Ik heb dus de fotografie voor een aantal voorbeelden uitgekozen, maar het verschil tussen kunst en - laten we zeggen - (kunst)nijverheid, laat zich ook goed illustreren aan de architectuur. Aan de ene kant zien we de rijtjeswoningen die ons koud laten, met als tegenpool de rijtjeswoningen waaruit een levensvisie spreekt, waarin niet louter functionalistisch gedacht is, waarin naar een cultuur of op zijn minst een wenselijke cultuur verwezen wordt. Aan de andere kant zijn er de bouwwerken die als kunstuiting bedoeld zijn, en ook daar zijn er die wel of niet aan de criteria voldoen. De architect van de twee gebouwen pal tegenover het Rijksmuseum in Amsterdam kan nog zo vaak spreken van een symfonie van ramen, maar wanneer de volksmond alleen nog spreekt van de doodskoppen, kunnen we ons afvragen of hier sprake is van bouwkunst of van mislukte architectonische pretentie.

Wat is de betekenis van kunst?
U ziet, dat de vraag wat kunst nu eigenlijk is, in wezen tamelijk eenvoudig te beantwoorden valt. Ik snap ook niet waarom iedereen daar altijd zo moeilijk over doet.
Lastiger wordt het wanneer we ons gaan afvragen wat nu eigenlijk de betekenis van kunst is. Wat is de inhoud? Waar gaat kunst over? Het cliché is dat alle kunst gaat over de zin van het bestaan en dat daardoor in wezen alle kunst religieus is (niet te verwarren met godsdienstig). Wellicht is dat ook zo.
Om daar wat preciezer op in te kunnen gaan, wil ik, en dat is verre van revolutionair, onderscheid maken tussen thema en motief. Een schilder of schilderes die zich louter bezighoudt met het schilderen van kleine meisjes, gebruikt die kleine meisjes als motief. Zijn of haar thematiek is echter nooit "het kleine meisje". Thematiek is altijd abstract; in dit geval zou dat "de jeugd" of "de ongereptheid" of "de schoonheid" kunnen zijn. Een dichter die slechts verzen schrijft over lantaarnpalen die druipend in het maanlicht staan, heeft niet "de lantaarnpaal" als thema (dat is het gebruikte motief), maar "het gevoel van verloren zijn" of "verlatenheid" of desnoods "het verschijnsel masturbatie", maar in ieder geval iets abstracts. Via die abstracties kunnen we vat krijgen op de uiteindelijke vragen naar de zin en de ordening van ons bestaan. Daarom is alle kunst in wezen religieus, levensbeschouwelijk, wijsgerig (hoe u het maar noemen wilt).

De kunstenaar deelt ons die abstracte thematiek niet zomaar mede. Vaak is hij of zij zich daar, zeker in een beginstadium, ook niet in alle concreetheid van bewust. Een thema wordt, soms heel intuïtief, vormgegeven, gecodeerd via herkenbare motieven, en die motieven kunnen figuratief zijn, tafels bij voorbeeld, maar ook abstract: cirkels, driehoeken, vlekken. De beschouwer van het kunstwerk interpreteert vervolgens de aangeboden motieven, decodeert ze dus, en geeft er een abstracte duiding aan en een waarde-oordeel. Zo'n duiding kan uiteenlopen van: "O, dit maakt me helemaal warm van binnen, die kleuren, ik ga ervan gloeien" - waarbij duiding en beoordeling versmelten - tot : "Hier zien we dus de ontwikkelingsgang geschetst van de Westeuropese cultuurmens resulterend in de verwording van de twintigste-eeuwer die alle binding met het oergegeven is kwijtgeraakt".
Meestal echter is de interpretatie van een kunstwerk niet zo eenduidig en vaak hangt de betekenis van een kunstwerk samen met het aantal betekenissen dat eraan gehecht kan worden.

Daarmee zijn we er echter nog niet. Het duiden van een kunstwerk hangt niet alleen af van de informatie die het kunstwerk zelf ons via zijn motieven aanbiedt. Minstens zo belangrijk is de informatie die ons niet verschaft wordt. Een schilderij dat tot in alle details is uitgewerkt en inhoudelijk geen enkele vraag meer aan ons stelt, verliest zijn betekenis, of beter: het krijgt geen betekenis. Het werk van veel zondagsschilders is om die reden geen kunst: het illustreert, het doet verslag, nauwgezet, correct, maar fantasieloos; het evoceert niet, het dwingt ons niet tot het geven van een zin.
Betekenis ontstaat daar, waar de beschouwer (de lezer, de kijker, de luisteraar) verbanden moet leggen tussen wat hij weet en wat hij niet weet. De romans van W.F. Hermans stellen vragen aan de lezer. Door deze te beantwoorden geeft de lezer zin en inhoud aan de roman. De tekst van de auteur is erop gericht het antwoord van de lezer te sturen zonder het vast te leggen. Dit in tegenstelling tot bij voorbeeld veel streek-en doktersromans waarin naast de vraag meteen het antwoord oprijst. Die boeken worden dan ook alleen gelezen door mensen die het antwoord al weten als ze aan zo'n boek beginnen en die slechts bevestiging zoeken. Zonder een waarde-oordeel daarmee uit te spreken: die boeken zijn dus geen kunst. Niet omdat kunst iets beters is (wat het misschien wel is), maar omdat we kunst nu eenmaal anders gedefinieerd hebben.

De maker van een kunstwerk verschaft dus even bewust betekenisgevende elementen als dat hij ze weglaat. Een literaire tekst bij voorbeeld bevat altijd een groot aantal witte plekken, plaatsen waar de lezer de tekst invult. U kent dat zelf heel goed: de dichter beschrijft een huisje in de duinen en ongemerkt ziet u dat ene huisje voor uw geestesoog dat u vroeger eens getroffen heeft. Daardoor raakt u emotioneel betrokken bij dat kunstwerk en gemotiveerd om op zoek te gaan naar de antwoorden die de vragen in de tekst oproepen. Een kunstwerk waarbij u niets te associëren heeft, laat u koud, u gaat niet op zoek naar de antwoorden want u merkt niet eens dat er vragen zijn, en u zult zeggen: "Ik mag doodvallen als ik weet waar het over gaat en ik vind het nog niet mooi ook!", want schoonheid is niet absoluut en heeft vaak weinig met "mooi" van doen. Dat u iets "mooi" vindt, zegt alleen iets over de mate waarin u aangesproken wordt.
Terug naar het vaststellen van de betekenis van een kunstwerk. Er wordt dus informatie gegeven, er wordt doelbewust informatie niet gegeven en er is nog meer. Vaak weet u iets van de kunstenaar. Dat klinkt alsof hij of zij stiekem vreemd is gegaan, maar ik bedoel dat u weet wanneer hij leefde, hoe oud zij is, in welk land zij woonde, wat zijn seksuele voorkeur is enz. Ook die informatie zult u bewust of onbewust gebruiken bij uw interpretatie. Daarnaast is er de informatie die uw kennis over en de materie van het kunstwerk verschaffen, de stijl, de plaats in de kunstgeschiedenis, het gebruikte materiaal. Zelfs de plaats waar het werk tentoongesteld is, of de persoon die het uitvoert, kan van invloed zijn op uw duiding. Het maakt nu eenmaal verschil of iets in Villa Lila te Nijmegen hangt of in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Zo zijn we wel. En als Henk van Ulsen mijn gedichten voordraagt, zijn ze beter dan wanneer ik dat zelf doe, al vinden sommigen ze het beste als ze nooit meer voorgedragen worden.
Kortom, naast de informatie die het kunstwerk zelf aandraagt of verzwijgt, speelt uw referentiekader een grote rol bij het bepalen van de betekenis.

Wat is homokunst?
Nu komen we langzamerhand toe aan de vraag: Bestaat er werkelijke potten- en flikkerkunst? We hebben vastgesteld wat kunst is en we weten hoe we de inhoud van kunst bepalen. Wat is dus homokunst?
Voor de beantwoording van die vraag zullen we eerst nog even moet definiëren wat homoseksualiteit is. Laten we zeggen dat homoseksualiteit de seksuele voorkeur is voor iemand van het eigen geslacht. Meer niet. Meer is daar ook niet zeker over. Dat homo's gevoeliger, of artistieker of blonder of magerder zouden zijn dan hetero's, is per definitie onjuist. Als homoseksualiteit meer inhoudt dan een seksuele voorkeur, gaat het om culturele verschillen, die ontstaan in een cultuur waarin heteroseksualiteit dominant is, waarin de homoseksueel zich van jongsafaan een buitenstaander voelt en bepaalde patronen en strategieën gaat ontwikkelen om zich te handhaven, kortom: waarin hij of zij zich een identiteit creëert die de rest van zijn of haar leven bepaalt.
Maar wat is dan homokunst? Is het die kunst die homoseksualiteit thematiseert? Als we vaststellen dat homoseksualiteit slechts een seksuele voorkeur is die in een maatschappij die niet naar seksualiteit maar bij voorbeeld naar haarkleur georganiseerd zou zijn (stel je voor dat je alleen maar een relatie aan mag gaan als je niet allebei blond of zwart bent!) van geen enkel belang meer zou zijn, kan homoseksualiteit hooguit een motief zijn in de kunst. En als we naar de kunst door de eeuwen heen kijken, is dat ook steeds het geval geweest. Zelfs die kunst die de homodiscriminatie als motief heeft, wordt pas kunst wanneer er een andere thematiek aan ten grondslag ligt: onbereikbare liefde bij voorbeeld, eenzaamheid, onvervulde seksualiteit: allemaal thema's die noch homo- noch heteroseksueel zijn. Temeer kan homoseksualiteit geen thema zijn, omdat het geen onveranderlijke, niet cultuur-/plaats-/of tijdgebonden betekenis heeft. Homoseksualiteit kan wel een thema zijn, maar niet voor een kunstwerk. Voor een lezing, of een congres, of een tijdschrift, maar niet voor kunst! Wilt u kunst met homoseksuele motieven homokunst noemen, mij best, als we maar afspreken wat we bedoelen, want dan is ook die literatuur waarin het levend verbranden van lesbiennes of het vierendelen van flikkers gepropageerd wordt homokunst. Mij lijkt dat niet zo zinnig; dus kunst met een homoseksueel thema bestaat niet, kunst met alleen homoseksuele motieven noem ik geen homokunst.

Maar wat dan wel? Als thema en motief er niet toe doen, bepaalt dan de beschouwer of iets homokunst is? Of de kunstenaar? Het eerste lijkt me problematisch, het tweede ook. Herinnert u zich die schilder of schilderes nog uit het begin van mijn betoog die alleen maar kleine meisjes schilderde? Wanneer een jonge moeder dat werk bekijkt, zal ze wellicht vertederd raken en het beschouwen als kunst over de liefde voor het kind, wellicht pinkt zij zelfs een traantje weg. Beziet echter een heteroseksuele pedofiele man zo'n in olieverf gevangen meisje, dan kiezen de lichaamssappen een geheel andere uitgang. Wordt zo'n schilderij daardoor pedokunst? In beide gevallen doet ook de bedoeling van de kunstenaar er weinig meer toe. Hij bedoelde wellicht slechts de weemoed weer te geven die hem bevangt wanneer hij denkt aan de tijd dat zijn dochter, die nu, aan AIDS en heroïne verslaafd, werkzaam is in een huis van lichte zeden, nog pas zes jaar oud was. Misschien beoogde de schilderes slechts door middel van een retrospectief zelfportret weer te geven hoe opstandig zij is als zij terugdenkt aan haar jeugd en aan de armoede die bepaalde hoe schamel zij gekleed ging... Nee, ook de kunstenaar heeft het niet 100 procent voor het zeggen als het gaat om de vraag wat de inhoud van zijn kunstwerken is. Die kan slechts de elementen aanreiken om zijn bedoeling duidelijk te maken en via interviews en lezingen de blik van de beschouwer richten; de kunst ondertussen gaat haar eigen weg.
Maar als dan noch thema of motief, noch beschouwer of kunstenaar bepalen wat homokunst is, wie of wat bepalen dat dan wel?
Gerrit Komrij heeft eens beweerd dat alle kunst homoseksueel is. Kunst ontregelt de maatschappij, naar zijn idee. Kunst verstoort de bestaande orde, zo niet, dan is het geen kunst. Zo verstoort homoseksualiteit ook de bestaande orde. Homoseksuelen ondermijnen de zekerheden van de gevestigde heteroseksuele cultuur. Homoseksuele kunst of homokunst is dus een pleonasme, net als arme kunstenaar of onbetrouwbare katholiek.
Het is jammer, maar het klopt niet, al geeft Komrij mijns inziens wel de goede richting aan. Natuurlijk is niet alle kunst ontregelend of revolutionair. Er is uitstekende traditionele kunst en daarbij: wat vandaag avant-gardistisch is, is morgen verdwenen, of geaccepteerd en gewoon geworden. En er zijn dus ook rijke kunstenaars en betrouwbare katho... Nou ja, er gaat wel eens een vergelijking mank.

Homocultuur
U ziet hoe moeilijk het is op grond van bovenstaande theorieën tot een definitie van homokunst te komen. Objectieve criteria volstaan niet. Maar er zijn wel subjectieve en functionele criteria te vinden. Ik gaf hierboven al een voorbeeld van een functioneel criterium met betrekking tot het kleine meisje. Zo mag een jongen die zich vijf maal daags aftrekt bij een jeugdig zelfportret van Rembrandt dit om subjectieve en functionele redenen homokunst noemen. Grootschaliger zou je homokunst kunnen noemen wat bedoeld of onbedoeld functioneert binnen de homocultuur als kunst. Is dat echte, waardevolle kunst dan zal iedere hetero die zich er niet voor afsluit die kunst evenzeer kunnen waarderen. Maar het functioneren binnen een cultuur kan even tijdgebonden zijn als die cultuur zelf. Wanneer er over 500 jaar van een homocultuur geen sprake meer is, omdat alsnog de seksuele revolutie is uitgebroken, zijn de bedroevend onbeholpen en beperkte maar goedbedoelde uitingen van mensen die zich nu als homo-/ of lesbisch kunstenaar manifesteren even belangwekkend als uitgewiste prehistorische grottenschilderingen.

Toch vind ik het belangrijk dat homoseksuele kunstenaars zich zo homoseksueel mogelijk in hun kunst tot gelding brengen. Hoe cultuur- en tijdgebonden het ook is, de homoseksueel maakt in onze maatschappij een andere ontwikkeling door dan de heteroseksueel. Hij is en blijft voorlopig een buitenstaander, ontwikkelt een ander waardenpatroon en is daardoor wellicht in staat de eeuwige thema's op een andere manier te benaderen dan zijn of haar collega's. En hoe tijdelijk het ook is, of juist omdat het tijdelijk is, het eigen geluid van de homokunstenaar is voor de tijdgenoot ten minste te horen, waardoor de homokunstenaar een rol gaat spelen binnen de homocultuur. Daarmee versterkt hij die cultuur, de bewustwording, de strijdbaarheid, de schoonheid en de kracht. Is zijn kunst echte kunst, dan brengt hij daarmee de homocultuur buiten haar eigen grenzen en knabbelt hij effectief aan de dominante positie van de heterocultuur.

Het is dan ook mijn sterke overtuiging dat een homoseksuele kunstenaar tot taak heeft op zijn minst zo duidelijk mogelijke homoseksuele motieven in zijn werk op te nemen. Homocultuur wordt daarmee geen artistieke, maar een sociale categorie, die wel het artistieke functioneren beïnvloedt. Komrij was niet helemaal mataglap, toen hij zijn theorie opschreef. Door de positie van de homoseksuele kunstenaar als buitenstaander is deze bij uitstek de aangewezen persoon om kanttekeningen te maken bij de heterokunst, wat dat dan ook moge wezen. Zoals de homoseksueel de in wezen vijandige maatschappij intrekt om daar kanttekeningen bij te zetten en haar te veroveren, zo gaat de homoseksuele kunstenaar de kunst te lijf. Daarbij spelen stilistische en inhoudelijke elementen een rol die zowel in de homocultuur als in de kunst van homoseksuelen een rol spelen. Het zijn de eigen wapens van de heteromaatschappij waarmee zij in de samenleving en in de kunst geconfronteerd wordt. Ik denk daarbij aan de allesoverheersende rol van de seksualiteit. Worden wij ingedeeld op basis van seksuele voorkeur? Dan zullen wij alles doortrokken laten zijn van seksualiteit. In de kroeg, op het werk, binnen en buiten de homocultuur: alles wordt seksueel, of op zijn minst dubbelzinnig, tot grote ergernis van de gevestigde orde en soms ook van onszelf.
Stilistisch zien we de maskerade, de parodie, de overdrijving en daarmee de relativering optreden. De permanente "travestie" van elke homoseksueel vindt in de kunst een dubbel gevoede bodem. Homoseksuele sonnettenschrijvers enteren eerst het klassieke sonnet en gaan er dan mee aan de haal: ze verleiden het, gaan ermee naar bed, zetten het op een voetstuk, en lachen het uit; ze doen ermee wat zíj willen en ondertussen blijft het sonnet het oude sonnet niet meer, zonder dat er iets waardevols vernietigd is.
Als er iets homoseksueels is in de kunst, zijn het dat soort dingen. Het sluipgif van de homoseksuele kunstenaar. En niemand die dat beter herkent dan de homoseksuele beschouwer. En of je het nou wilt of niet, je komt er als kunstenaar niet onderuit. De anti-homoseksuele homophyl, de schrijver Olaf J. de Landell, schreef nooit over homoseksualiteit. Hij gruwde daar van. Maar zijn roman Blonde Martijn is absoluut herkenbaar als het produkt van een homoseksuele auteur. Net zo goed als je aan iedere rol van bij voorbeeld Willem Nijholt of Henk van Ulsen kunt herkennen dat ze homoseksueel zijn - al spelen ze een hetero als de Hondsbosse Zeewering - zonder dat ze afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het gespeelde karakter. Als er homokunst bestaat, dan is dat het misschien.

Deze laatste opmerkingen doen geen afbreuk aan de theoretische verhandeling die eraan vooraf ging. Ze onderstrepen mijns inziens dat homokunst alleen een sociaal en een tijdelijk, maar daardoor niet minder waardevol verschijnsel kan zijn. Kunsttheoretisch kan het niet bestaan, al kan het artistiek sterk beïnvloed worden door tijdelijke stilistisch en inhoudelijk bepaalde elementen.
Daarmee heb ik meteen naast mijn opvatting over de taak van de homoseksuele kunstenaar mijn conclusie weergegeven. Rest mij nog de afhandeling van wat ik in het begin heb geponeerd.
Ik zei daar dat het antwoord op de vraag of er werkelijke potten- en flikkerkunst bestaat mede wordt bepaald door de reden waarom die vraag gesteld wordt. Ik heb gezocht naar een kunsttheoretisch antwoord, een op sociale argumenten gebaseerd antwoord, en een antwoord gebaseerd op stilistische en inhoudelijke invloeden.
Te vaak naar mijn zin echter komt de vraag voort uit de idee dat het toch helemaal niet nodig is dat er homokunst bestaat. "Er is toch alleen maar goede kunst en slechte kunst?", wordt er dan gezegd, of: "Jullie doen ook altijd aan gettovorming. Bah, wat een hokjesgeest!" Die verwerping van het veronderstelde bestaan van homokunst is echter de verwerping van een homocultuur, waarschijnlijk vanuit de angst daaraan geen deel te kunnen hebben. Het is de zelfde vraag als: "Waarom moet er nou een homo-/lesbische korenmanifestatie komen? Zingen jullie soms anders?" Wij leven in een land waarin iedereen het doodnormaal vindt de cultuur te bestuderen van groepen die in de samenleving om bepaalde redenen een afwijkende positie innemen. Zo wordt er veel geld, tijd of aandacht besteed aan het bestuderen van de katholieke cultuur, aan de taal van arbeiders of topsporters, aan de cultuur van Limburgers of Surinamers, aan de artistieke vrijetijdsbesteding van televisie-omroepsters, aan de muziekbeoefening op het platteland en ga zo maar door. Niets aan de hand, geen centje pijn. Maar gaat het over homocultuur, en zeker over homokunst, dan wordt het problematisch. Zo vraagt men mij nog regelmatig wanneer ik nou eens gedichten over iets anders dan over homoseksualiteit ga schrijven, terwijl ik nog nooit éen gedicht over dat niet-bestaande thema heb gemaakt. In niets onderscheid ik mij van mijn collega-schrijvers, behalve in het feit dat de liefdes die ik beschrijf zich meestal tussen twee mannen afspelen en dat ik seks en erotiek niet wegstop in de witte plekken tussen twee hoofdstukken.
Zolang er nog op die manier wordt gereageerd op kunst met homoseksuele motieven of op kunst die vooral een rol speelt in het leven van homoseksuelen, is de vraag naar het bestaan van homokunst legitiem, minstens zo legitiem als het bestaan van een homocultuur, een cultuur waarin kunst om de sociale waarden van de kunst een grote rol speelt. Want mede door die kunst waaieren de zelfbewuste homoseksuelen uit naar de samenleving om daar hun verworvenheden ten toon te spreiden, gesteund door wat zij in de homocultuur hebben opgedaan aan schoonheid en kracht.

 

| index | inhoud | ten geleide | vorige preek | volgende preek |