PORTRETSONNETTEN 16
De zomers waren langer toen en heter
Vakanties leken eindeloos, de tijd
Had einde noch begin, er loerde nergens
Verderf, verval, verliezen of verwelken
Er was geen goed, er was alleen maar beter
En beter werd tot best, je dronk de kelken
Van jeugd zo gulzig leeg, er was geen spijt
Of zelfverwijt, geluk was altijd ergens
Je had geen haast, je taken waren licht
Het leven leek voorlopig lang genoeg
Om weg te dromen zonder angst of vrees
Die tijd – aan niets of niemand iets verplicht...
De tijd dat je nog witte broeken droeg
En slank was, strak en sappig, jong van vlees
 |