Cees van der Pluijm  -   GEDICHT

PORTRETSONNETTEN 16


De zomers waren langer toen en heter
Vakanties leken eindeloos, de tijd
Had einde noch begin, er loerde nergens
Verderf, verval, verliezen of verwelken

Er was geen goed, er was alleen maar beter
En beter werd tot best, je dronk de kelken
Van jeugd zo gulzig leeg, er was geen spijt
Of zelfverwijt, geluk was altijd ergens

Je had geen haast, je taken waren licht
Het leven leek voorlopig lang genoeg
Om weg te dromen zonder angst of vrees

Die tijd – aan niets of niemand iets verplicht...
De tijd dat je nog witte broeken droeg
En slank was, strak en sappig, jong van vlees

 

 
vorige gedicht volgende gedicht


| index | actueel | curriculum | bibliografie | gedicht | column | foto's | reageren | sitemap |