DE WITTE WATERMOLEN
Het molenhoofd slokt gulzig naar het water
Dat uit de Vale Ouwe komt gedaald
En langzaam gaat het binnenste bewegen
Luid knersend perst het goudstof uit het graan
Dit reuzenlichaam, als een groot theater
Waar om applaus noch lofzang wordt gemaald
Neemt kiemen in, haast aan de dood ontstegen
En zal nieuw leven uit de rotsen slaan
De ingewanden kreunen onder krachten
Die klatergoud en roem te boven gaan
Het lichaam steunt als had het duizend klachten
Maar taalt niet naar een arts; zijn levensbaan
Is dienstbaar om het goud waarop wij wachten
Het stof, begin en eind van ons bestaan
 |