VOORLOPIGE BESTEMMING 7
Je was te slim, te slim om blij te zijn
Verdriet verschool zich sluipend in je knoken
Je kroop het liefst gebukt de aarde over
Zo dicht bij plant en dier, de koele grond
Die adem gaf en geur; je was zo klein
Dat alles groter leek. Ineengedoken
Verdween je, werd je langzaam blinder, dover
Voor wat veraf en echt was, wat bestond
Want jij had geen bestaan, Je mocht er niet
Echt zijn, niet echt, dus leefde je verstoken:
Verstekelingsgewijs zong jij een lied
Dat niemand hoorde, dat je onweersproken
Kon zingen op je eigen klein gebied
Totdat je opstond, stram en half gebroken
 |