I
Zeg water en het regent clichés
Het stroomt en het borrelt je boven het hoofd
Het loopt je haast onder de voet
Van vijand en vriend en een volk zonder vrees
Van het weer, ja het weer, en de vis, o de vis
Die zo duur wordt betaald
Van de eeuwige strijd en de stem en de vloed
Die kan springen, de angst die niet dooft
Van de Heer heeft genomen, de Heer zij geloofd
Van -beheersing en -management, slootkant en lis
Van de dijken, de polders die worden bemaald
Van het water dat leven is, zout dan wel zoet
Van Haanstra, van haring en havencafés
O spaar toch het water en spaar de clichés!
II
De wilgen staan tot aan hun kruinen nat
In '26 rijst het tot het dak
Nog hoger dan in '20. Beek staat blank
Zoals dat heel gewoon is in die dagen
Groothuyse heeft een steen gemetseld daar
Tot waar het water kwam. Vanaf de bank
Die men geplaatst heeft bij het waterrad
Kun je het bijna zien. Een dijk die brak?
Een kering die de stortvloed niet kon dragen?
Men wist: zo gaat het om de zoveel jaar
En doorgaans viel de schade nog wel mee
Straks wordt het hier retentiebekken. Mooi!
Vaar mee naar het Verdronken Land van Ooij
En kom gezellig eens naar Beek aan Zee!