I
Wat weg is, is er nooit geweest
Alleen verlangen is nog echt
Een woord bestaat niet ongezegd
Tenzij voor wie dit leest
De woorden als een eigen stem
Gaan klinken, en het woord tot beeld
Tot hartstocht wordt die wonden heelt
De weg wijst tussen val en klem
Voor wie de berg schuwt en het dal
Wie ziet wat ongezien, wie vreest
Wat ongehoord bestaat zodat
De angst te zijn verdwijnen zal
Voor wie het niet-zijn pijn bevat;
Wat weg is, is er echt geweest
II
Had ik vier banen op mijn kop
Dan schreef ik nooit meer onzin op
Oneindig ronkend, valse lucht
Een giftig gas vermomd als zucht
Ik speelde bij zonsondergang
Wat rond mijn burcht, voor weinig bang
Maar op mijn hoede en alert
Totdat het tijd voor voedsel werd
Ik joeg en groef wat, viel in slaap
Ontwaakte in de late zon
Ik plantte voort (rechttoe rechtaan)
Ik was als das een hele knaap
Die zich bepaald wel redden kon
Maar hoor ik daar geen autobaan?