I
Dit is het - wat ik zie, is wat ik zeg
Er loopt een naakte, zwarte man door Beek
Een neger, die op de Verbindingsweg
Zomaar begon, toen niemand naar hem keek
Hij loopt maar wat, niet langzaam en niet hard
Hij talmt wat bij het grote waterrad
En slaat dan de Rijksstraatweg in, zo zwart
Zo naakt, zo glanzend en zo glad
Als ebbehout, geschild, geschuurd, gelakt
Een neger, naakt, in eigen zwart verpakt
Hij wandelt langs 't Spijker, richting Kleef
Maar niemand neemt hem waar. Hij kijkt wat scheef
En schichtig om zich heen, hij zoekt misschien -
Dan knikt hij, en verdwijnt hij, ongezien
II
Toen ging er een gerucht: hij is geweest
Wie? Hij. En hij was groot en zwart en naakt
Hij is geweest. O ja? Wie zag hem dan?
Geen mens. Hij zou ontwaard zijn op De Geest
Hij liep over de Waterstraat. Onaangeraakt
Ging hij door Beek, zo zacht als niemand kan
Op voeten als van vilt, een groot zwart beest
Hij is geweest. Wat heeft hij meegemaakt?
Een onbewaakt moment van stug verdriet
Een dorp vol witte mensen en alleen
Hij groot en zwart en naakt, en niemand ziet
Dat hij er is. Toen hij naar Kleef verdween
Ging het verhaal. Hij was er wel. Of niet?
Het brave dorp liep naamloos door hem heen