I
Het kind dat meeloopt aan mijn hand
Ziet niet wat ik hier zie
Dat dit de grens was van ons land
Dat daar een ander land begon
Dat hier de dokter woonde die
Een zoon had met talent
Dat hier de bleek was waar de zon
De was deed drogen (zo bekend
Was Beek hierom dat zelfs de Tsaar
Der Russen er zijn kleding bracht -
Per trein, per wagen, door de nacht
En heel Europa heen)
Het kind neemt hiervan niets meer waar
En zo verdwijnt al wat verdween
II
De bakker bakt nog zelf zijn brood
Zijn vrouw troont in de zaak:
Het hart van Beek, in alles groot
De ongekroonde koningin -
Zij vult de winkel voor de helft
Wij mogen er met vijf man in
Als zaterdags vermaak
Dan is de winkel vol en delft
Wie later komt het onderspit
Hij voegt zich in de lange rij
Die ongemerkt de hoek omgaat
Doorloopt tot in de Waterstraat
En eindigt in een polderwei
Echt brood! Als daar geen brood in zit...