Cees van der Pluijm  -  GEDICHT VAN DE MAAND
 
 

BEEK 19
BEEK-UBBERGSE TANGO'S


Duende

Ubbergen ligt als een vrouw in haar kussens die peinst over vroeger
Soms welt er een traan
En achter haar rug gaan de maaier, de ploeger, de zaaier hun gang
Met een zucht valt het graan

En ginds in de polder staan paarden en schapen en koeien te kijken
Met glanzende blik
De kraaien en ganzen formeren en draaien luid roepend hun aftocht
En ik? Wat doe ik?

Ik moet mijzelf veranderen, mijn leven, mijn bestaan
Een nieuwe weg inslaan
De zomer vieren voor de herfst zijn slooptocht start

Ik moet mijzelf veranderen, op weg naar leegte gaan
Van het teveel ontdaan
De ballast overboord maar het vuur niet uit mijn hart



II  Saudade

Er loopt hier elke dag een jongen door mijn uitzicht
Hij wandelt door het klare noorderlicht, rechtop
Het kerkhof over naar het bos toe, zijn gezicht
Staat ernstig, bijna streng, hij heeft een haakse kop

Met stugge Beekse, bijna boerse stoere trekken
Ik zie hem ook wanneer ik in de Plusmarkt ben
Dan duwt hij winkelwagens weg of vult hij rekken
Hij wandelt in zijn pauze - 't is of ik hem ken

Soms knikt hij als ik schielijk langs hem heen loop
Met een pak melk of een fles wijn of een stuk kaas
Hij heeft het altijd zichtbaar druk, rent als een haas

Zichzelf en mij voorbij, een stormwolk aan de lucht...
Hij is mijn jeugd: niet meer te leen, te huur, te koop
Maar uitzichtloos voorbij, voorbij en op de vlucht

 
vorige gedicht volgende gedicht           

 


| index | actueel | curriculum | bibliografie | gedicht | column | foto's | reageren | sitemap |