Cees van der Pluijm  -  GEDICHT VAN DE MAAND

BEEK 12
LENTE IN 'T LAAG EN 'T HOOG


I

Het water komt van alle kant:
De vlakte wordt gestriemd in maart
En later ranselt in april
De regen wei en akkerland

In wiel en boezem wordt vergaard
Wat de rivier als peilverschil
Verrekent met haar gulle hand -
Een binnenmeer de uiterwaard

De kievit duikt vol paringszin
Naar droge plekken in de wei
En tuimelt tussen lucht en grond
En werpt zijn loknaam in het rond

De Waal keert tot zijn bedding in;
Een zilveren lint naar zee - 't is mei



II

Van bloesem wit de oevers van de beek
Waar pas nog sneeuw de koude grond bedekte;
En waar het uit de bomen constant lekte
Ontsprong het groen terwijl je net niet keek

De specht beukt elke ochtend op de bast
Van oud kastanjehout en alles zingt
Als jij het wakker worden nog bedwingt
En slaperig je ochtendplasje plast

Het kriekend licht komt daag'lijks vroeger binnen
En al wat leeft, is spoorslags buiten zinnen
De morgenstond is ongeremd Bacchantisch

En alles bloeit en lonkt en kwinkeleert
Terwijl jij Morpheus' armen prefereert
Natuur is onverdragelijk romantisch

 
vorige gedicht volgende gedicht


| index | actueel | curriculum | bibliografie | gedicht | column | foto's | reageren | sitemap |