I
Awater was de naam die Nijhoff hoorde
Bij dokter Koch (de vader) op bezoek
Een naam die zich door diepe lagen boorde -
Als twee maal water was dit woord een bron
Een klein geschenk, uit onverwachte hoek
Awater was de naam, de man was ziek
Het ging niet goed, of dokter komen kon
Maar die had net de dichter bij hem thuis...
"Awater," dacht de dichter "hoe uniek
Een man met twee maal water in zijn naam
Met twee maal leven toch de dood in huis"
De dichter staarde peinzend uit het raam
En zag in Beek de allereerste geest
Van water dat de aanvang was geweest
II
Ze woonden hier en liggen er begraven -
Sinds zij in Ubbergen of Erlecom
In Persingen, in Beek of Kekerdom
De geest weer in Gods grote handen gaven
De polder telt zijn waterige hoven
Waar stenen met geëmaljeerd gelaat
Getuigen van wat er geschreven staat:
Wij zijn als gras; gij zult eraan geloven
Ik was er met mijn lief eens hand in hand
De kou ging ondergronds; daarboven vuur
De tijd vergleed aan ons als lopend zand
Zelfs liefde kent geen onbepaalde duur;
Veel Awaters in dit beloofde land -
Vertrokken op het voorgeschreven uur