I
Je kunt de bel nog horen als je wilt
Hij staat nog immer in de hoge deur:
Die strenge man, driedelig in het pak -
Hij luidt de bel, de kinderschaar verstilt
En schuifelt met een zweem van ongemak
En achting voor hem langs: hij is het Hoofd
Der School (het Hoofd, nog lang geen directeur)
In wiens gezag men moeiteloos gelooft
't Is winter en de grote kachel brandt
Met af en toe een plof. Je ruikt de geur
Van toen: van ijver, angst en kinderzweet
Zelfs nog in dit verbouwd gebouw; dit pand
Waar werd gezwoegd, gerekend, gedicteet -
Men speelt er nu verantwoord interieur
II
Hij ging hier binnen als een kleine knaap
Hij leerde schrijven, taal en rekenen
Wat geestgrond is, woestijn en winterslaap
Maar bovenal: hij leerde tekenen
De mooie vrouw, de stille tuin, de sporter
De tralies bij de pleetjes van de school
De weg van hoofd naar hand werd almaar korter
En zo werd elk detail tot een symbool
De gymnasiast ging door met gretig kijken
Bezocht zowel de pisbak als de hoeren
Zijn klasgenoten scholden hem voor Pyke
Hij tekende het jaren later nóg:
Zijn circusvrouwen, tralies, parelsnoeren
De grote Beekse schilder Pyke Koch*