Cees van der Pluijm  -  GEDICHT VAN DE MAAND

BEEK 8
'T SPIJKER


I

Hoefgetrappel aan de einder, stuivend stof
Wapperende paardenharen, 't is alsof
Een slapend plaatsje met een schok tot leven komt
Op de bleek ontwaakt het wasgoed en de beek

Wier eeuwig stromen uit de heuvels nooit verstomt
Houdt een ogenblik haar adem in en zwijgt
En stroomt weer verder; wie nog naar iets anders keek
Richt de blik nu op de verte waar het daalt en stijgt

Tot de paarden zich betomen, met geweld
Tot stilstand komen. Rust keert weer en stof verzinkt
Ruiters stappen uit de beugels, helder klinkt

De roep om water, brood en bier, het geld
Moet rollen; reizen is een zwaar bedrijf
Dus verzorg in deze schuur nu geest en lijf



II

Daar komt de bus. Eerst door de Ooij
Dan Berg en Dal. De haarspeldbocht -
Nee, moet je kijken! Ja, heel mooi
't Is net een buitenlandse tocht

Zo'n vijfenvijftig grijze hoofden
Hier ziet u links, daar ziet u rechts
Zo mooi haast dat ze 't niet geloofden
(Vijfendertig gulden slechts)

Dan de stop. 't Is tijd voor koffie
Iedereen moet ook een plas
Jongens is me dat een boffie:

't Is precies nog zo als 't was
Toen we vorig jaar hier waren
Ja dat treft. Nog vele jaren!

 
vorige gedicht volgende gedicht


| index | actueel | curriculum | bibliografie | gedicht | column | foto's | reageren | sitemap |