I
De nacht was helder en de sikkelkleine maan
Bescheen de torenui en verderop het haantje
Ik had de hele dag zo ver te gaan
In mijn gewichtig volgehaast bestaantje
Dat ik vergeten was bij alle drukte
Hoe stilte in dit kleine dorp kan klinken -
Ik wandelde de berg af en het lukte
Opeens de stilte zielsdiep in te drinken
Toen, bij de grote kerk, het was half een
Begon de klok te grommen en met kracht
Sloeg uit zijn bronzen hart een slag naar buiten
Daarna werd alles stil, en toen verscheen
Die kleine klank, heel hoorbaar maar heel zacht
Van 't Lindsen-orgel met zijn ijle fluiten
II
Het oude kerkje blakend in de zon
Met om zich heen de tijdeloze zerken
Verzonken in zichzelf - wie zou het merken
Wanneer het niet meer wakker worden kon? -
Lijkt haast een stil protest tegen het zware
Astmatische ge-adem van zijn broer
Die groot en stram en waterstaats en stoer
De lof verkondigt van het ene Ware
Maar deze kleine, door de eeuwen sterk
Trotseerde zelfs de laatste wereldbrand
Fier stak hij met zijn toren in het zwerk
Alsof hij zeggen wou: het is hier front
Maar kijk naar deze vinger, deze hand
De hand van God - nou ja, als die bestond...