DE ARROGANTIE VAN DE ELITE

Uitgesproken als Bob Angelo Lezing op 22 december 1993 in Paradiso te Amsterdam


Inleiding
Er zijn in Nederland geen echte taboes meer. Er zijn dingen waar we minder makkelijk over spreken, maar uiteindelijk hebben we overal woorden voor, 06-nummers, talkshows, zelfhulpgroepen en trainingsweekenden. Spreken over unspeakables lijkt dan ook onbegonnen werk.
Maar waar er geen echte taboes meer zijn, treffen we nog wel zaken aan waarover we liever niet spreken, of zaken die we zo vanzelfsprekend vinden dat we ons de luxe permitteren er geen woord of gedachte meer aan vuil te maken.
Over een aantal van die vanzelfsprekendheden zou ik het vanavond willen hebben. Gelukkig mag ik het van de Van Dale Nederlands-Engels ook hebben over onbeschrijflijke zaken, en over datgene wat ik afschuwelijk, vreselijk of verfoeilijk vind. Keus genoeg dus.

Ik zou overigens wel eens willen weten wie de term unspeakables als officiële titel voor deze derde Bob Angelo Lezing bedacht heeft. Je moet toch wel verregaand van de ratten besnuffeld zijn; ik bedoel: het begint langzamerhand taboe te worden om gewoon Nederlands te gebruiken, zeker in de homocultuur.
Want wat doen wij als wij onze coming out beleefd hebben? Dan gaan wij naar dark rooms, naar safe sex parties of naar de High Tea van Homologie. Wij noemen ons gay en abonneren ons op de Gay Krant, of we worden COC-lid en ontvangen het verenigingsorgaan XL, Extra Large, dat glossy magazine dat nog nooit ongekreukeld mijn brievenbus bereikt heeft. En als we niet lezen, gaan we fist fucken, waarbij we veel KY gebruiken. We doen aan nursing of aan piercing, we dragen een cockring en we krijgen AIDS. Maar hoe dan ook, we doen het in het Engels.
Kijk, dat we voor een term als AIDS geen Nederlands woord hebben, dat kan ik billijken. Een Verworven Immuniteits Verstorings Aandoening zou al gauw tot de afkorting VIVA leiden, en daar kun je die HIV-besmetten niet ook nog eens mee opzadelen. Maar dat we wel gaan cruisen, terwijl aan dat Engelse woord nota bene het Nederlandse woord kruisen ten grondslag ligt, acht ik onvergeeflijk. Ik ga dan ook niet meer cruisen, ik ga liever naar een house party of naar de iT.
Het is misschien een gotspe om dit allemaal hardop te zeggen in Amsterdam, de Gay Capital of Europe, maar het moest me even van het hart.

Praten over seks
Toen ik mij voor deze lezing afvroeg of er werkelijk nog taboes bestonden in de homocultuur, kwam ik als vanzelfsprekend op het aloude taboe van de seks. Desgevraagd liet mijn hele vrienden- en kennissenkring weten dat seks toch zeker geen taboe meer was. Niet in deze tijd. En zeker niet in de homocultuur.
Maar vergis u niet. Van hoeveel van uw vrienden en vriendinnen met wie u het niet gedaan heeft, weet u wat hun alledaagse seksuele praktijk is, hun eten en drinken om het zo te zeggen? We kennen hun onbereikbare fantasie of hun kleurrijke zondagse variant, maar niet de alledaagse praktijk.
Ik heb een kleine steekproef gedaan - en dat moet u niet al te seksueel interpreteren - die ik u zeer kan aanbevelen. Vraag eens aan een vriend of kennis, gewoon bij een boterham met pindakaas, of tijdens de pauze in een bioscoop, zo langs uw neus weg: "En, wat doe jij nou zo doordeweeks in bed, vannacht bij voorbeeld?" Negen van de tien ondervraagden pareren gevat met: "Slapen", of: "Ja, dat zou jij wel eens willen weten, hè?!" En maar zelden hoor je: "Nou gewoon, een beetje beffen en dan gaan slapen. Jij nog een ijsje?"

Homo's en hetero's, ze doen in dit opzicht niet voor elkaar onder, en dat terwijl wij homoseksuelen er toch zo prat op gaan dat we bevrijd zijn, zo aan alle burgerlijke normaliteit voorbij. Ja, als je vertelt waarom je dat vraagt, dan gaan vooral de homo's er eens echt voor zitten en ontstaat er al gauw een sfeer van openheid en broederschap. Als het maar een kader heeft. Maar gewoon langs je neus weg eens informeren, zoals je ook naar iemands laatstgelezen boek vraagt, of naar wat hij het liefste eet, dat zit er niet aan.
Wat iemand weegt, hoe oud ze is, ja zelfs wat iemand verdient, met groot gemak komt het er uit, meestal tenminste, maar vraag niet naar de erotische routine, want dat is bedreigend.

Nu hoor ik u denken: "Ja maar, ik ben helemaal niet geïnteresseerd in wat mijn vrienden in bed doen". Goed, we kennen allemaal mensen van wie we dat inderdaad absoluut niet zouden willen weten. Maar als we wel geïnteresseerd zijn in de schilderkunst waar iemand om geeft, in een muzikale voorkeur, in iemands religieuze opvattingen of in zijn favoriete vakantielanden, waarom dan niet in iemands seksuele gedrag? We blijven dat element isoleren, en seks blijft kennelijk een taboe. En dat in een cultuur als de homocultuur waarin we ons op de borst slaan voor onze openheid, waarin seks zo'n belangrijke rol speelt, en waarin we de mond vol hebben van veilige seks in verband met AIDS.
Nee, we hoeven onszelf niks wijs te maken. In een Rondom-tien-situatie durven we alles. Maar praten over onze alledaagse seks zoals we over het weer praten, nee...

De homobeweging bestaat niet
Als ik het heb over homocultuur, dan doe ik dat met schroom. Maar een beter woord bestaat er eigenlijk niet. Ik gebruik het, omdat er van een homobeweging, laat staan van een homo-/lesbische beweging, nauwelijks nog sprake is.
Nu zijn er mensen die denken dat "de homobeweging" verwijst naar een specifieke seksuele techniek, maar dat is net zo min waar als de suggestie van vooruitgang, van verplaatsing die er in het woord zit. Als er al sprake is van een homobeweging, dan is het een blok, of een aantal blokken of blokjes.

Ook suggereert de term beweging een zekere massaliteit. En hoe graag we ook vooronderstellen dat de homo-emancipatie tot de bevrijding van een groot deel van het Nederlandse volk geleid heeft, feitelijk klopt daar maar weinig van.
Want met z'n hoevelen zijn we nou? Statistieken komen nog altijd niet verder dan éen op de twintig als het gaat om mensen die zich zonder bedenkingen homo of lesbisch durven noemen. Natuurlijk is dat een geflatteerd cijfer, zeggen we dan. Eén op de tien is reëler, als je tenminste kijkt naar seksuele activiteiten. En als je alle biseksuelen meetelt, kom je nog hoger uit.
Maar daar zit hem nou juist het probleem. Echte homoseksuelen zijn er steeds minder, en onder echte versta ik: zich als zodanig, zonder mitsen en maren, zonder tenzijs en indiens, kenbaar makende homoseksuelen. Eén op de twintig dus, net als enkele decennia geleden.
Nemen we een kleine marge en houden we éen op de vijftien aan, dan komen we op een miljoen Nederlanders, waarvan ongeveer éen procent COC-lid is. En om tot dat aantal te komen, hebben we dus ook nog een ruime handvol biseksuelen nodig; en wat die biseksuelen betreft, u weet hoe ze zijn: als de oorlog uitbreekt, worden ze allemaal weer hetero.

De homo-elite
Als ik het heb over de homobeweging, duid ik daar eigenlijk alleen dat gedeelte van het Nederlandse volk mee aan dat zich beschouwt als de homoseksuele elite.
Nu is het elitedenken van het begin af aan een kenmerk geweest van onze emancipatiestrijders. Je had ook niet veel keuze: je was een verworpene die zich - gekluisterd door angst en schaamte - schuilhield, of je was een uitverkorene. In dat geval had je het licht gezien dat aan gewone stervelingen onthouden werd. Je was verfijnder, had meer smaak, was zeker cultureler aangelegd en beschikte daarnaast over een radar die je in het sociale verkeer tot een soort helderziende maakte, iemand voor wie kenbaar werd wat voor anderen verborgen bleef.
Onze voorgangers rechtvaardigden zo hun bestaan. Het wáren wel vieze flikkers, maar ze compenseerden dit door een surplus aan positieve kwaliteiten die ook uit hun geaardheid voortkwamen. (Hoe belangrijk het bestaan van zo'n elite geweest is voor de homo-emancipatie, werd in 1991 nog eens uit de doeken gedaan in de Bob Angelo Lezing van Cees Straver.)

In onze dagen zie je in zekere zin die tweedeling tussen verworpenen en uitverkorenen nog steeds, zij het op heel andere gronden dan vroeger. Nu is het geen tegenstelling meer tussen homo's en hetero's, maar een verdeling in verantwoorde homo's (de elite) en homo's die niet deugen.
De huidige elite heeft gestudeerd, kent de juiste termen en produceert om de haverklap nieuwe, nog juistere termen. Zij leest de juiste bladen, de juiste boeken (bij voorkeur Engelstalige en natuurlijk gekocht in een Nederlandse winkel die zich tooit met de benaming Gay and Lesbian Bookshop) en vooral: zij woont aan de juiste kant van Nederland.
Om nog concreter te zijn: de nieuwe elite woont bij voorkeur in Amsterdam, leest demonstratief niet de Gay Krant (tenzij bij de hair shop of de gay dentist), is politiek actief, heeft op zijn minst een academische opleiding en is gepromoveerd of bezig te promoveren, en daarbij - vooral - smaalt zij op alle nichten die anders zijn, vooral die "in de provincie".
Voor een deel is hier natuurlijk niets homoseksueels aan. Het Randstedelijk provincialisme, een oogkleppenziekte die er van uitgaat dat net voorbij Diemen de rimboe begint, is ook onder hetero's wijd verbreid en de afstand Amsterdam-Nijmegen is nog altijd aanzienlijk langer dan de afstand Nijmegen-Amsterdam, terwijl menige Amsterdammer er ook nog van overtuigd is dat er in Nijmegen een onverstaanbaar soort Limburgs wordt gesproken.

Overigens mag dat van mij allemaal. Het is zelfs een heel normale zaak. In Hengelo vinden ze ook dat die van Enschede zó'n ander slag volk zijn, dat de voorgenomen gemeentelijke eenwording nu al tot een soort Hoekse en Kabeljauwse twisten heeft geleid, en in Enschede zijn ze al niet anders ten opzichte van die uit Hengelo.
Ik ben erg voor het vormen van elites. Zonder voorhoede komt de achterhoede nu eenmaal niet in beweging. Maar ik ben wel tegen een voorhoede die zich tegen de achterhoede keert. Of tegen een voorhoede die langzamer optrekt dan de achterhoede. Of tegen een voorhoede die zich alleen cirkelgewijs verplaatst op het eigen grondgebied en dus ook zijn eigen achterhoede geworden is.

Verzuiling
Wat ik hiermee zeggen wil, is dat er vanuit een homoseksuele elite, ontstaan in de Randstad, o.a. in en rond het COC, in intellectuele kringen in Amsterdam en omstreken, een nieuw soort verzuiling is geproduceerd, een oneigenlijke verzuiling.
Waar een homoseksuele elite de taak heeft bevrijdend te werken, zich te verbreden en de weldaad van de verworven inzichten te verspreiden, zoals dat in de jaren vijftig en zestig, ten tijde van de naamgever van deze lezing, wel degelijk het geval was, is er een zelfgenoegzame, incestueuze voorhoede ontstaan, die alles in het werk stelt om een eiland van uitverkorenheid te creëren, omgeven door een zee van vermeende blindheid en onwetendheid.
En als u nu vraagt: "Hoe weet je dat allemaal?", dan kan ik alleen maar zeggen: van een afstand zie je de dingen nu eenmaal beter. Houd iemand maar eens drie vingers vlák voor zijn ogen: hij kan u niet zeggen of het er drie of vijf zijn. Het is dus niet zo gek om in de provincie te wonen, zeker niet als het om Nijmegen gaat.

We stellen dus een elite vast in de Randstad. Nu is dat geen onverdeelde elite. Ook daarbinnen is er van een heftige verzuiling sprake. Want wel of niet bij het COC horen, betekent vaak niet minder dan een keuze voor de ene of de andere intellectuele voorhoede.
En nu is er van de weeromstuit ook buiten de Randstad nog een elite ontstaan van homo's die zielsgelukkig zijn dat ze er níet bijhoren. Laten we die provinciale elite voor het gemak maar even de Gay-Krantelite noemen. De van oorsprong anti-COCgerichte, anti-intellectuele elite van de gewone man, die vindt dat ze in Amsterdam allemaal maar makkelijk praten hebben.
Je kunt van Henk Krol zeggen wat je wilt, maar hij heeft wel dat deel van de homogemeenschap een stem gegeven en 120.000 lezers gevonden. Hem is gelukt wat het COC niet gelukt is: hij heeft hun monden geopend, hun harten, en hun beurzen...
En om de verwarring helemaal compleet te maken, zijn er daarnaast buiten de Randstad stedelijke homobewegingen ontstaan van mensen die niet onder de categorie thuishomo's of Gay-Kranthomo's te plaatsen zijn, met ook daar een als elitair ervaren COC, met kringen, met organisaties voor medische en psycho-sociale hulpverlening, met voorlichtingsgroepen, homo-intro- en gespreksgroepen en ga zo maar door. In het gunstigste geval bevechten ze elkaar nauwelijks, en niet zelden voelt het plaatselijke COC zich maar zeer ten dele verbonden met het landelijke en wordt er in ieder geval een duidelijke spanning gevoeld.
(Zo ken ik meer mensen die bij voorbeeld vanwege het landelijke COC-magazine XL hun lidmaatschap hebben opgezegd, dan mensen die er lid om zijn geworden, simpelweg omdat XL als het meezit een aardig uitgevallen afdelingsblad van de regio Amsterdam is, waarbij je buiten Amsterdam nog in je handen mag wrijven wanneer je als provinciaal niet door de redactie wordt afgezeken of voor gek gezet. Dat leidt ertoe dat de blijdschap het grootst is wanneer er helemaal geen aandacht aan je besteed wordt. Terecht is in het land de belangstelling dus vaak groter voor de journalistiek veel interessantere afdelingsbladen, zoals bij voorbeeld het Nijmeegse COC-afdelingsblad PINK.)

Taak van de beweging
Kijk, eigenlijk zou het me allemaal een rotzorg moeten zijn; clubjes hier, clubjes daar, ze zoeken het maar uit. Maar aan mijn onvrede hierover ligt iets ten grondslag wat zeer wezenlijk is: als we het hebben over de homobeweging, stel ik mij daarbij iets zinvols voor.
Zo vind ik bij voorbeeld dat een homo-elite de taak heeft de rest van de beweging te stimuleren - op te voeden desnoods - en op zijn minst te informeren, van een historisch bewustzijn te voorzien en van nieuwe impulsen. En ik vind dat een elite de taak heeft zich te verbreden.

Het Randstedelijk provincialisme heeft ertoe geleid dat wat een Nederlandse homo-/lesbische beweging had kunnen zijn, een verzuild zootje kleine clubjes is, waarin men niet voor elkaar onderdoet als het gaat om de minachting die men aan de dag wenst te leggen voor wie afwijkt. En de provinciale stadsbewegingen doen op kleinere schaal precies het zelfde.

Laat het echter duidelijk zijn dat ik de zwarte piet wens te deponeren bij de elite met de oudste rechten en plichten. Wat Henk Krol heeft gedaan met zijn Gay-Krantpubliek, had het COC met die zelfde mensen kunnen doen, en wellicht beter, ideeëler en minder populistisch. Maar het COC is na de jaren zeventig ten onrechte niet meer geïnteresseerd geweest in de thuishomo.
COC-bestuurders zijn nog altijd bang om de grote stad te verlaten, bang voor de provincie. En niet alleen COC-bestuurders. Annemarie Grewel, te gast in éen van mijn theatertalkshows, verklaarde met zichtbaar genoegen dat die dag "een zwarte dag in haar bestaan was, een dag waaraan ze vol walging was begonnen", want ze moest naar Nijmegen. Guus Vleugel kwam niet eens, want die durfde Amsterdam niet meer uit. En Bernadette de Wit kwam alléen, want haar vriendin "verveelde zich altijd zo in de provincie". Leve de spraakmakende elite, maar wat een walgelijke kleinburgerlijkheid.
Dat een groot deel van de Amsterdamse elite overigens zelf uit de provincie komt, verklaart wellicht veel. Als je het contrast niet in stand houdt, desnoods kunstmatig, verlies je de legitimatie van je keuze.
Toen ik de huidige directrice van het COC eens in mijn talkshow voorhield dat het landelijk bureau, gezien de behoefte om veel lobbywerk te verrichten in de Haagse politiek, maar beter naar Den Haag zou kunnen verhuizen, nam zij spontaan een ruime keuze uit de kleuren van de regenboog aan. Directrice worden van het COC schijnt al een splitsing in je vrienden- en kennissenbestand teweeg te brengen, maar ook nog eens ergens anders dan in Amsterdam te moeten gaan wonen, zelfs al was het binnen de Randstad, die gedachte was meer dan een mens kon verdragen...

Gevolgen van de verzuiling
Maar terug naar de lijn van het verhaal. De hierboven geschetste verzuiling leidt volgens mij tot een breuk in de continuïteit van de homobeweging. Waar geen leidende elite is die streeft naar verbreiding van het gedachtengoed, verbreding van de beweging en eenheid in het emancipatoire optreden, ontstaat een kloof tussen het verleden en het heden.

We zien dat dan ook aan het feit dat er niet alleen een grens ligt tussen de Randstedelijke elite en de rest van Nederland, maar ook tussen de ouderen in de beweging en de jongeren.
Net zoals veel jongeren de kerken de rug toegekeerd hebben omdat zij verdeeldheid zien en te zeer uiteenlopende interpretaties van wat als de enige waarheid wordt verkocht, hebben jongeren nog nauwelijks een boodschap aan de homobeweging en al helemaal niet aan het COC. In het gunstigste geval ligt daaraan ook het feit ten grondslag dat voor veel jongeren, in het bijzonder in de Randstad, het bedje gespreid is, althans dat het zo lijkt.

Ik lees in allerlei bladen almaar dat we in het fin-de-siècle zitten en dat alle oude ideologieën hebben afgedaan, maar ook dat het meer dan ooit een zootje is in de wereld.
Ik meen voor de homobeweging een zelfde situatie te herkennen. De oude emancipatie-ideologie lijkt achterhaald, een nieuwe is er nog niet, en wat ons rest is een hopeloos verdeelde beweging en een elite die onderling wetenschappelijk-intellectuele kwesties uitvecht of meeholt met de waan van de dag.
Dat, gekoppeld aan het feit dat de zich elite wanende voorhoede in incestueuze verhoudingen met zichzelf verkeert, leidt tot het feit dat jongeren zich volstrekt niet uitgedaagd voelen aan de homobeweging deel te nemen of zich met de vertegenwoordigers daarvan te identificeren.
Veel jonge homoseksuelen tooien zich dan ook niet meer met de benoeming van hun seksuele voorkeur; ze willen geen etiket dragen, deels omdat ze zich niet thuisvoelen bij de bestaande organisaties, deels "omdat dat toch tegenwoordig helemaal niet meer nodig is".
En wat voor de jongeren geldt, geldt in de zelfde mate voor allochtonen, gehandicapten, laag-opgeleiden en sociaal zwakkeren. Wat doorgaat voor de homo-elite, is een verzuilde organisatie van hoog-opgeleide blanke dertigplussers in de Randstad, waarbij vrouwen, als ze zich niet al in eigen organisaties verschanst hebben, ook nog eens veruit in de minderheid zijn.
En dan zwijgen we nog maar helemaal over de pedofielen en pedoseksuelen, aan wie de beweging eigenlijk nooit een serieuze boodschap heeft gehad. In theorie zijn we reuze tolerant en staan we open voor alles en iedereen, maar de solidariteit binnen de homobeweging wordt net als overal elders bijna uitsluitend met de mond beleden

De ironisering van de ideologie
Een van de gevolgen van dit alles is het volstrekt ontbreken van een historisch bewustzijn. Jonge homoseksuelen voelen zich absoluut geen onderdeel meer van een geschiedenis van vervolging en bevrijding. Ze roepen wel dat vandaag de dag alles toch in orde is, maar dat daarvoor gestreden is en door wie, beseffen ze niet en het interesseert ze nog minder.
Bij de naam Premsela denken ze niet aan een belangrijke voorvechter en ex-COC-voorzitter, maar eerder aan een antiquair of een boekhandel, als ze al niet vermoeden dat een Premsela een nieuw soort Engelse kinderwagen is.

Ik vraag me wel eens af wat nu eigenlijk het erfgoed is van de homobeweging van de afgelopen decennia. Natuurlijk: er is veel veranderd wat de acceptatie van homoseksualiteit betreft en zelfs in juridische en politionele zin is er nogal wat ten goede gekeerd. De opmars van het AIDSvirus is hier door het alert en adequaat reageren vanuit een aantal homo-organisaties sneller onder controle gebracht dan in een aantal andere landen.
En verder? Wat is er aan gezonken cultuurgoed waar te nemen? Dat nu vooral heteroseksuele mannen oorringetjes dragen? Dat we het uitgaansleven in de grote steden diepgaand beïnvloed hebben? En dat het ontdekken en uitleven van je eigen seksualiteit het belangrijkste kenmerk van de homocultuur geworden lijkt te zijn? Ja, dat laatste vooral, hoe bescheten we ook zijn als het erop aankomt op een alledaagse manier over seks te praten.

Ideologie, emancipatiestrijd, en verbreding en verdieping van de beweging lijken plaatsgemaakt te hebben voor een ongebreideld hedonisme en een geestelijke proletarisering van de beweging.
De homobeweging en de homogeschiedenis lijken een geloof te zijn geworden voor een uitverkoren volk dat zijn wijsheid niet wenst te delen en daardoor medeverantwoordelijk wordt voor het einde van een ontwikkeling.
Hedonisme en narcisme voeren de boventoon: wat vroeger de barricade was, is nu de disco; wat vroeger het algemeen belang van de emancipatie was, is nu het verwezenlijken van je individuele verlangens.
Het is dan ook geen toeval dat het Amsterdamse COC bij de verbouwing van zijn pand de prioriteit gegeven heeft aan een discoruimte en niet, bij voorbeeld, aan de theaterruimte.

De nieuwe onderduik
Ik zeg dit allemaal niet omdat het me zo leuk leek een soort boetepreek te houden, maar omdat ik me zorgen maak. Wat ik waarneem, is dat er onder de jongste generatie homoseksuelen sprake is van een soort nieuwe onderduik. En daarmee kom ik terug op de zich steeds wijder verbreidende idee dat de emancipatie voorbij is, dat we "er zijn", dat alles in orde is.
Een groot aantal onder ons ís er inderdaad, maar niet dan nadat we de nodige strijd gevoerd hebben en geprobeerd hebben een pad te banen waar ook anderen gebruik van zouden kunnen maken. Wij hadden nog de strijd - en nou gaat opa echt over vroeger praten - of je van flikkers & potten of homo's & lesbo's sprak, en daarvoor of je homofiel of homoseksueel was. En nu? Nu duikt de nieuwe generatie onder in de Nieuwspraak van het Engels. Gay is geen geuzennaam, maar een bezwerend eufemisme, zoals men destijds liever tuberculose zei dan tering, en daarna liever tbc (en nog weer later tb) dan tuberculose. Nou, laat mij dan maar de tering krijgen, dan weet je tenminste wat je hebt.

Voor veel jongeren klinkt het woord homo vies. Wat ze ook doen op seksueel terrein, alles is beter dan je homo noemen, want dat riekt naar COC, en praatgroepen, en oud stof en politiek. Gay kan dus nog net, al gaat dat al erg ver, want je benoemt je daarmee naar je seksualiteit en dat begint steeds meer een taboe te worden in Nederland. Dat is not done, om het passender uit te drukken.
Maar goed, degenen die zich gay noemen, benoemen zich tenminste nog. Erger vind ik die homoseksuelen - oud én jong - die nergens meer over willen praten. Die alleen nog willen doen, die neerkijken op iedereen die zich wel benoemt, en die daardoor eigenhandig een halt toeroepen aan wat eens de homo-emancipatie was.

Want aan dit gedrag ligt de gedachte ten grondslag dat we zonder een homobeweging zouden kunnen, en dat bij voorbeeld het COC overbodig is. En maakt u mij nou niet wijs dat die gedachte juist is. En maakt u mij helemaal niet wijs dat er dienaangaande een verschil is tussen de Randstad en de provincie.
Want ook hier in Amsterdam ken ik jonge mensen wier weigerachtigheid iets met een beweging te maken te hebben, op onwetendheid en angst gebaseerd is. Ook hier ken ik jongens die tijdens hun stage de vragen naar hun meisje niet durven te pareren met de mededeling dat ze homo zijn. En ook hier staan niet alle ouders van jonge homoseksuelen meteen te juichen als hun kind uit de kast komt.
Sterker nog: ik ben in Amsterdam vaker nageroepen dan in Nijmegen. En zonder twijfel geef ik daar aanleiding toe - ik zal u voor zijn - maar in Nijmegen is dat niet anders dan in Amsterdam. Of ligt het aan die gisse, zelfbewuste, geinige Amsterdammers die zo lollig en oorspronkelijk uit de hoek kunnen komen, vooral als het om schelden gaat, en die zich, ook op dat terrein niet gehinderd door enige zelfrelativering, als de verlichte voorhoede van vrijmoedig Nederland beschouwen?
Als het leven voor homo's in de Randstad makkelijker is, dan komt dat misschien door de grote concentratie van homoseksuelen die we er kunnen aantreffen. En als de gemiddelde Amsterdamse hetero het die homo's niet moeilijk maakt, komt dat wellicht toch vaker uit grootsteedse nonchalance voort dan uit overtuiging.

De nieuwe onderduik treffen we niet alleen aan in de taal en in de behoefte om niet te etiketteren, maar ook bij een groot aantal van de homoseksuelen die zich nog wel zo benoemen. De behoefte om zo gewoon mogelijk te zijn, zeker nu alles toch in orde is, de strijd gestreden enz., neemt hand over hand toe. Het zogeheten homohuwelijk, de wettelijke regeling van niet-huwelijkse relaties, is meer dan alleen een financieel-juridische aangelegenheid.
Het getuigt van realiteitszin (maar ook van een grote gevoeligheid voor de waan van de dag) dat het COC met zijn steun aan de politieke lobby voor het homohuwelijk (die vanuit kringen rond de Gay Krant is opgezet), gebroken heeft met de vroegere opvattingen. Maar was het homohuwelijk maar alleen een financieel-juridische regeling! Voor veel homo's is nu al de inschrijving in een samenlevingsregister de ultieme mogelijkheid om te laten zien hoe gewoon ze zijn. Zó gewoon dat ze er niet voor terugdeinzen als een op honderd meter afstand nauwelijks van een heterobruidspaar te onderscheiden stel naar het stadhuis te tijgen, compleet met kostumering en koetsjes, ruiker en ringen.

Maar een homo is toch geen hetero die het met iemand van het zelfde geslacht doet? Net zo min als een hetero een homo is die het met iemand van het andere geslacht doet - ik vermoed althans dat maar weinig hetero's zich zo benoemd zouden willen zien.
Of is het ouderwets en achterhaald te geloven dat je seksuele voorkeur meer consequenties heeft dan het enkele feit van die voorkeur alleen? Ben ik zo naïef te denken dat je seksualiteit je hele wezen, je waarneming, je bewustzijn, je plaats in de samenleving, je psychische ontwikkeling en noem maar op, diepgaand beïnvloedt? Of ben ik zo'n groenzoeter die vindt dat het zinvoller, leuker en spannender is te zoeken naar een eigen identiteit die niet afgeleid is van de burgerlijk-heteroseksuele levensstijl, en die ook nog denkt dat homo's in de ontwikkeling daarvan maatschappelijk vernieuwend kunnen zijn, vormgevend en inspirerend, zodat we niet alleen als gezonken cultuurgoed hoeven te bogen op de ringen in de oren van heteromannetjes?
Ja, dat ben ik, en ik voel me daarmee langzamerhand volstrekt ouderwets worden, een spreker die verhaalt van hoe goed het vroeger was en hoe slecht de moderne jeugd is. Ik voel me, geloof ik, steeds meer mijn eigen openluchtmuseum...

Natuurlijk zijn er ook homomannen die niet gaan trouwen, die zich bewust wel etiketteren, en onder hen zijn er zelfs die zover gaan met hun homobewustzijn, dat ze alleen nog willen streven naar een relatie met een lesbische vrouw. Panseksualiteit noemen ze dat dan, terwijl we daar toch gewoon het woord hetero voor hebben. De nieuwe onderduik kan bizarre vormen aannemen.

Het blijvende gevaar
Ik maakte al een paar relativerende opmerkingen bij de steeds vaker gehoorde vanzelfsprekendheid dat de homo-emancipatie voltooid is. Afgezien van zakelijke argumenten die op het tegendeel wijzen, en op het feit dat de probleemloosheid van de homoseksuele ontplooiing alleen maar geconstateerd kan worden door iemand die op een eiland van kortzichtigheid verkeert, is er ook een principieel argument tegen die opvatting in te brengen, principieel in die zin dat homoseksualiteit nooit, en dus ook nooit blijvend, als een volkomen normaal verschijnsel geaccepteerd zal worden.
Hoe we het ook keren of wenden, we blijven tegennatuurlijk in een cultuur die georganiseerd is als de onze: rond voortplanting, huwelijk en gezin; rond het mannelijke en het vrouwelijke, begrippen die slechts in een samengaan volledige vervulling kunnen vinden. We blijven buiten de natuurlijke orde staan zoals die wordt ervaren door iedere rechtgeaarde hetero.
Elke jonge homoseksueel maakt dus zijn eigen, individuele emancipatie mee, waarin hij vaststelt dat hij buiten die orde staat en dat ook zo wenst te houden. Voor jongeren in een verlicht, blank, welvarend, hoog opgeleid en niet-fundamentalistisch religieus milieu is die ontwikkeling wel eens eenvoudiger dan voor sommige anderen. Tenminste, op dit moment.
Wanneer de homobeweging niet actief blijft in het verdedigen van de verworven rechten, in het voorlichten op scholen, in het beïnvloeden van de publieke opinie en in het verwerven van machtsposities (hoeveel homo's en lesbo's staan er trouwens op een verkiesbare plaats voor de Tweede Kamer?), zal de vraag hoe lang de huidige tolerantie blijft voortduren, afhankelijk zijn van de op dat moment toevallig geldende opvattingen in de heterosamenleving.
Straver, alweer, verwoordde in '91 hoe de huidige tolerantie tot stand kwam door een samenwerking tussen een homo- en een hetero-elite in de jaren zestig. Daarbij werd veel werk ten behoeve van de homo-emancipatie door de hetero-elite zelf verricht, op instigatie van en in samenwerking met de homo-elite.
Bij het wegvallen of het niet functioneren van de huidige homo-elite maken we de maatschappelijke tolerantie volledig afhankelijk van de hetero-elite. Een homobevolking die ernaar streeft zo onopvallend mogelijk te worden, draagt ongeweten een stevig steentje bij aan het verdwijnen van de homobeweging, en aan het onzichtbaar worden van de noodzaak tot verdergaande emancipatie, de noodzaak samen met hetero's een tolerante maatschappij te vormen of in stand te houden.

De opvatting dat de homo-emancipatie voltooid is, leeft op dit moment in toenemende mate onder de hetero-elite. Op lokaal, provinciaal en landelijk niveau wordt er bezuinigd op subsidies en gespeeld met de gedachte dat er op korte termijn een definitief einde aan kan komen. "We hebben jullie nu voldoende geëmancipeerd", luidt de leus. Homo's zijn toch overal geïntegreerd? We zijn toch zichtbaar geworden? Ja, in zekere zin. Zichtbaar zijn we, maar geïntegreerd? Net als bij de problematiek rond allochtonen zegt men "geïntegreerd", maar bedoelt men "geassimileerd", gelijkgeschakeld.
Homo's zijn in die visie normaal geworden, net als hetero's, alleen doen ze het met iemand van het eigen geslacht. Als ze nou ook nog geen geld meer kosten, gaan trouwen en kinderen krijgen, dan is de emancipatie echt voltooid. En dan mogen ze ook niet meer zeuren. Geen Roze Zaterdag meer, maar alleen travestieten op de tv als Joop van den Ende ze bedacht heeft.
U zult mij niet horen zeggen dat alle hetero's er op uit zijn de homoseksuele medemens weg te emanciperen. Natuurlijk, u en ik hebben toevallig heterovrienden en -vriendinnen die voor de volle honderd procent deugen. Maar u kent er onder hen waarschijnlijk ook die ons regelmatig zeer welwillend voorhouden dat we toch moeten inzien dat we nooit écht geaccepteerd zullen worden als we ons zo apart blijven opstellen, als we homowinkels hebben, homokoren, homosportclubs, homodisco's en homofeesten.
En daarmee verwoorden ze exact wat ze zo krampachtig niet probeerden te zeggen, maar wel bedoelen: jullie mogen er zijn als je maar zoveel mogelijk op ons lijkt. En afwijken mogen we alleen binnen de kaders die zij ons bieden: als eigenaar van zo'n geinig restaurantje waar ze je zo charmant beledigen met die typische nichtenhumor, of als kapper, kledingontwerper of artiest; wat dat betreft, is het allemaal nog net zo als vroeger.

We zouden dus echt naïef zijn als we dachten dat onze verworvenheden zonder strijd intact zouden kunnen blijven. Niet alleen moet iedere generatie jonge homoseksuelen de eigen emancipatie bewerkstelligen, maar ook moet iedere nieuwe generatie heteroseksuelen de confrontatie aan met wat afwijkt. En mensen houden nou eenmaal van nature niet van wat afwijkt. We kunnen het aanleren, maar van nature hebben we het niet.
Onze verworvenheden zullen niet in een paar jaar verdwijnen, ook niet als we werkeloos toezien, maar op de lange duur is dat risico er wel degelijk. Het lijkt valse retoriek, maar ik vind de parallellen treffend: wie van u had vijftien jaar geleden durven beweren dat de houding van een groot deel van het Nederlandse volk jegens allochtonen zo zou zijn als zij nu is? En dachten uitkeringsgerechtigden en arbeidsongeschikten ook niet dat Nederland een definitief warm sociaal klimaat zou bieden? En homo's mogen een relatief groot deel van de Amsterdamse bevolking uitmaken, maar dat deden de joden vóor de oorlog ook.
Vergis u dus niet in de eeuwigheidswaarde van de verworvenheden. Iedere samenleving streeft naar regulering en daarbinnen naar assimilatie. Verscheidenheid wordt getolereerd zo lang de omstandigheden de dominante partijen in een cultuur daartoe in staat stellen. Maar die omstandigheden kunnen veranderen.
Soms zou je wensen, al was het maar voor de bewustwording van de nieuwe generaties, dat de vijand - de krachten die de homo-emancipatie in wisselende vermommingen bedreigen - sterker zichtbaar was. Soms zou je geneigd zijn te denken dat we weer eens een sterke, herkenbare vijand nódig hebben om ons te verenigen en ons weerbaarder te maken.

Soms word je voor je het weet op je wenken bediend. Want niet alleen op het niveau van de bedreigde subsidies kunnen we waarnemen dat er signalen vanuit de hetero-elite komen die wijzen op een afnemende tolerantie.
Herman Wigbold was glashelder in zijn artikel in De Groene Amsterdammer van een paar maanden geleden. Sonja Barend, toch ook bij uitstek een smaakmaker als het gaat om homo's in de Nederlandse samenleving, stelde zich op een zeer onsmakelijke manier teweer tegen de Homo Expo en tegen de Gay Games; ze stond in haar afkeer trouwens bepaald niet alleen en vond in gelijke mate weerklank bij homo's én hetero's. En heeft u de laatste tijd nog een homo of lesbo gezien bij het toch vorig seizoen zo homovriendelijke tv-programma All you need is love? Ik niet.
Overigens is mij alle weerzin tegen de Gay Games vreemd. Ik vind het juist zo aardig wanneer homo's als éen van hun opbouwende bijdragen aan de samenleving laten zien hoe de dingen ook anders kunnen.
Prestatiegerichte wedstrijdsport mag er zijn, maar de Gay Games laten zien dat het ook anders kan. Ivo Niehe mag er zijn, maar Paul de Leeuw laat zien dat het ook anders kan. G.B.J. Hiltermann mag er zijn, maar Willem Oltmans laat zien dat het ook anders kan. Nou ja, er gaat wel eens een vergelijking mank...

Tot besluit
Een homobeweging die niet streeft naar ideologische bezinning, die zich niet verbreedt vanuit de elite naar het algemene homopubliek, een beweging die zich isoleert in de Randstad en die geen aansluiting zoekt met de jongste generatie, een beweging die zich verkokert en die zich laat overwoekeren door ideologieloos lustbejag, draagt weinig meer bij aan de homo-bewustwording en stimuleert het vastlopen van een breed gedragen homo-emancipatie.
Daarmee zeg ik dat er o.a. voor het COC als geïnstitutionaliseerde elite een grote taak is weggelegd. Een van de onderdelen van die taak is het als homo-/lesbische organisatie laten horen van een krachtig ander geluid. De beweging moet een boodschap hebben voor de samenleving waaruit zij voortkomt. En homo's zelf moeten nog veel sterker de wereld in, herkenbaar als homo aanwezig zijn daar waar het erop aankomt, daar waar beslissingen genomen worden, waar onze cultuur ontstaat, waar de samenleving haar gezicht krijgt.
Tot nu toe heeft de homo-/lesbische beweging zich bij voorbeeld nog veel te weinig ingezet voor de tolerantie jegens allochtonen. Qualitate qua moeten er in iedere beleidsbepalende instantie inzake de allochtonenproblematiek vertegenwoordigers van de homobeweging zitten.
Minderheden horen ook een boodschap aan elkaar te hebben, verdraagzaamheid kan niet selectief worden toegepast. Wanneer de verdraagzaamheid jegens éen minderheid afneemt, zal dat op termijn ook voor andere minderheden consequenties hebben. Het is dus ook een vorm van gezond eigenbelang de solidariteit niet alleen met de mond te belijden.
En tot slot nog dit. Ik woon, met volle tevredenheid, in Nijmegen, een homovriendelijke stad met een actief gemeentelijk homo-/lesbisch beleid en een rijk geschakeerde homocultuur. Bob Angelo, de naamgever van de lezingen van vanavond, heette in werkelijkheid Niek Engelschman. Bob Angelo was zijn schuilnaam in een tijd waarin homo's nog niet onder hun eigen naam actief konden zijn voor de homo-emancipatie. Ik woon in Nijmegen, in de Niek Engelschmanlaan, en ik ben daar trots op.

 

| index | inhoud | ten geleide | vorige preek |