1996
Je woonde op een klein appartement
Je wist niet beter, was eraan gewend
Je had er al veel dierbaars meegemaakt
Je was verlaten en weer aangeraakt
Door liefde en begeerte – geen moment
Was passieloos geweest of indolent
Toen bood men je iets prachtigs aan in Beek
Een zolder aan het bos, die eeuwig leek
Niet wist je dat je samenwonen zou
Met Satan en Beëlzebub die jou
Na acht jaar zouden dumpen als oud vuil
Een zak vol zilverlingen was de ruil
Vertrekloon van de Judas en zijn vrouw –
Als van de wolven was hun vals gehuil
 |