DE SINT-JANSBEEK
Geen mammoet die ons uit de oertijd rest
Maar wel een dal, een eeuwenoude stroom
Van smeltend ijs, die sterk en autonoom
Zich door de heuvels naar het laagland prest
En eindelijk verzandt, moerassig, loom
En zo ontstond in dit riviergewest
Van Nederrijn tot Vale-Ouwezoom
Een landschap als een natte schildersdroom
Een stoet van watermolens, een orkest
Dat maalt en zaagt, van graan tot eikeboom
Johannes gaf zijn naam aan deze beek
De bron die meer dan levensvatbaar bleek;
Al zijn de molens grotendeels gesloopt
Zij vormden eens wat Arneym werd gedoopt
 |