NOG STEEDS  (december 2005)

over de tijd en dat er niets verandert

Hoe oud zou hij zijn? Achttien, negentien? Geen kind meer, een student, maar toch. Hij staat bij de Bruna op station Nijmegen en staart over een tafel boeken heen. Ik kijk naar hem, en naar de boeken op de tafel voor mij, beurtelings. Heel opvallend is hij niet, maar jeugd maakt alle jonge mensen mooi.

Hij lijkt op iets te wachten, alsof hem iets moet overkomen waarvoor hij zelf de stap niet durft te zetten. Het is niet druk in de Bruna. Bij de tijdschriften staan drie mensen te bladeren, een paar andere bezoekers rommelen in de bak met afgeprijsde kantoorartikelen.

 

Langzaam wordt het rustiger. Eén voor één vertrekken de reizigers naar hun treinen. Wij blijven over, hij en ik. Ik kijk strak voor me naar de boekentoptien, maar zie hem vanuit mijn ooghoeken. Hij kijkt nu om zich heen, aarzelend, neemt dan een beslissing en snelt dan naar de tijdschriftenmuur. Met grote zekerheid vist hij de Expreszo uit de rij en bladert erin, gejaagd, af en toe opkijkend als een dier dat eet en zich daarbij zelf een mogelijke prooi voelt. Ik doe niets, verroer me niet, kom niet dichterbij.

 

Hij leest en kijkt, bladert, hongerig. Dan komen er twee nieuwe klanten binnen. Ze lopen richting tijdschriften. Gehaast, betrapt bijna, vouwt hij de Expreszo dicht en verlaat resoluut de Bruna-winkel.

Even, even had hij de gelegenheid. Even was er de durf om een stap te zetten, een stapje. Daarna beende hij weer de werkelijkheid in van een wereld die hem nog niet mocht kennen. Maar het komt wel goed met hem. Op een mooie dag zal het goedkomen, daar ben ik zeker van. Was ik niet zelf zo’n jongen, eens?

 

nieuwste column overzicht