GROETEN  (juli 2001)

fenomenologie van de geheven hand

Ik woon op een berg (nou ja, op een heuvelrug) en mijn buurman is een boer met een manege. Mijn huis staat aan het einde van een doodlopende weg: daar waar het bos begint en de bergbeek stroomt. Mooi? Ja, heel mooi, en heerlijk afgelegen. Rustig.

 

Als ik van de berg af ga, groet mijn buurman mij, of zijn vrouw, of zijn knecht of een van zijn kinderen. Dat is niet zomaar groeten. Dat gaat niet van "hoi!" met een oppervlakkig lachje of "môgge" met nauw verholen onverschilligheid. Voor wie afgelegen woont, is groeten: bevestigen dat je bestaat. Dat geschiedt met ernst en ingetogenheid.

 

De boer kijkt nors en indringend. Hij steekt een hand op. Dat betekent: ik heb je gezien, je bestaat, ik weet dat je komt en dat je gaat. Het is meer dan een ritueel: het is het verlengen van de onuitgesproken afspraak dat je elkaar in de gaten houdt – dat samenleven op het land betekent dat je elkaar met rust laat, maar elkaar niet uit het oog verliest.

 

Dat is veel, heel veel. Zo leeft men niet in de stad, denken wij met enige minachting. Volgen en loslaten, en dat elke dag bevestigen in meer dan een ritueel. Dat doe je niet nonchalant lachend, dat gaat met indringende ernst. Dat is een zaak van gewicht, van leven en dood.

 

Het wordt vakantie. Ik verlaat mijn huis met een gerust hart. Mijn buurman weet wie er komt en gaat, elke bezoeker moet over zíjn erf.

 

Ik groet u. Ik groet u allen zeer.

 

nieuwste column overzicht