HEIMWEE  (augustus 1999)

over de tijd van voor de emancipatie

Mag je als homo terugverlangen naar vroeger? Ik bedoel: naar de tijd dat homoseksualiteit iets exclusiefs was, met geheimzinnigheid en spanning omgeven, iets voor ingewijden en hun vertrouwelingen?

 

In mijn coming out, begin jaren zeventig, was homo-zijn nog lang niet zo gewoon als nu. Het vertellen was een spannende aangelegenheid waarbij je eerder breed gedragen afwijzing dan instemming of desnoods onverschilligheid verwachtte.

Je bij een woningvereniging aanmelden en in een persoonlijk gesprek kenbaar maken dat je met je vriend wilde gaan samenwonen, was meer een tolerantietest dan een formaliteit. De verhuurders die niet aan een mannenstel verhuurden, waren legio.

Een nieuwe plaat van Robert Long, met openlijk homoseksuele liedjes, was een gebeurtenis.

Een tv-programma over homoseksualiteit was net zo spannend als de komst van Sinterklaas voor een kleuter. En ga zo maar door.

 

Ik zal niet zeggen dat die situatie ideaal te noemen viel. Verre van dat. En dan zwijg ik nog van de perioden daarvóor, waarin je als homo een crimineel was, onder schuilnamen opereerde en niet anders dan wettelijk en sociaal gerechtvaardigde discriminatie kon verwachten.

 

Maar toch... Het was spannend om er achter te komen wie wel en niet homo waren. Een medestudent ontdekken die ook zó was, het schiep acuut een band en je maakte de anderen, de hetero's, meteen een beetje buitenstaanders. Je deelde een geheim, of op z'n minst iets wat de anderen nooit zouden begrijpen.

En er was een strijd te strijden. Je hielp elkaar en ving elkaar op. Je kon rechtstreeks het gevecht aangaan met instellingen en individuen die je, toen vaak vanzelfsprekend, discrimineerden.

 

De jaren zestig en zeventig waren de jaren van de polarisatie, zowel in de politiek als in de verhouding tussen homo's en hetero's. Voor homo's leverde dat op, dat ze zich geborgen konden voelen in een cultuur die vanwege de nog beperkte openheid ook veiligheid en vanzelfsprekendheid bood. Je kon ergens bijhoren.

 

Nu ik dit schrijf, realiseer ik me dat ik onze ouders dit soort dingen altijd over de oorlog zeiden. Goed was goed en fout was fout en er was nog solidariteit. En gelachen dat we hebben... Maar natuurlijk is die visie net zo vertekend als de mijne. Geen woord meer over de honger, over de razzia's, over de angst, over de executies en de deportaties. Geen woord over de ontmenselijking en de ontkenning van alle belangrijke waarden. Geen woord meer over de ultieme ongelijkheid en onrechtvaardigheid.

 

Maar toch... Mag je heimwee hebben naar de noodgedwongen ontstane jongensclubs van alle leeftijden met hun rituelen, hun spanning, hun geheimen en hun idealisme die de homoseksualiteit van dertig jaar geleden kenmerkten?

 

Ik denk wel eens dat de overtreding van de norm die homoseksualiteit destijds was, voor velen een ongewone aantrekkelijkheid had. Je was bijzonder, je deed iets wat niet hoorde, en dat was lekker!

Bij het zien van de homocarnavals en -kermissen, de blote-botenparades en al het andere vaak de burger schokkende exhibitionisme van de afgelopen jaren, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat bij alle verworvenheden van de homo-emancipatie de hang naar het anders-zijn blijft.

Mogen we van de maatschappij homoseksueel zijn, dan dossen we ons zo bizar mogelijk uit en rossen we elkaar af op een kar die door de straten rijdt, terwijl we tegelijkertijd in al onze openingen gepenetreerd worden door getatoeëerde ijzerwinkels. Zo ongeveer. En dat haalt het journaal.

 

De relatief geringe opkomst bij de Roze Zaterdag in Arnhem is een exponent van het diep gewortelde verlangen in de homoseksueel om niet gewoon hetzelfde te zijn, om anders te zijn, om af te wijken, om een luis in de pels van de heteroburgers te zijn.

Hoe verder de homo-emancipatie vordert, des te moeilijker we het onszelf maken. Hoe ver moet je gaan? Ach, was het maar weer oorlog...

 

nieuwste column overzicht