GEHANDICAPT?  (maart 1999)

over verstandelijk gehandicapten en poëzie

Enige tijd geleden had ik het voorrecht een bloemlezing samen te mogen stellen met gedichten van verstandelijk gehandicapten.* "Mongolen dus", hoor ik u denken. Ook. Maar er zijn evenveel verschillende soorten mensen met een verstandelijke handicap als er dag- en weekbladen zijn in Nederland.

Aan die bloemlezing was een wedstrijd voorafgegaan. En die wedstrijd was opgestart met een handleiding voor ouders en begeleiders over het schrijven van gedichten met verstandelijk gehandicapten.

Die handleiding gaat er, in de beste traditie van de literaire vorming, van uit dat iedereen het vermogen heeft op een poëtische manier naar de werkelijkheid te kijken en zijn ervaringen op een poëtische manier vast te leggen.

Kinderen beschikken op een heel natuurlijke manier over dat talent, volwassenen zijn opgevoed, dat wil zeggen: ze moeten een heleboel afleren, willen ze weer gewoon poëtisch kunnen schrijven. Remmingen dus. Verstandelijke controle. Angst.

 

Bij veel verstandelijk gehandicapten bleek dat anders te zijn. Sommige deelnemers aan de wedstrijd konden niet praten. Anderen konden niet lezen of schrijven. Maar een gedicht maken konden ze wel, zelfs al waren hun verstandelijke vermogens sterk achtergebleven bij die van hun leeftijdgenoten. Menigeen werd niet belemmerd door de remmingen die wij wel hebben aangeleerd.

 

Wie de bloemlezing doorleest (en vele tienduizenden hebben dat inmiddels gedaan: het boek is een kleine bestseller!), ziet dat mensen met een verstandelijke handicap net zo'n leven leiden als u en ik. Het is hooguit wat anders georganiseerd. De gedichten gaan dus in sterke mate over liefde en vriendschap, over afscheid en dood, over werken en wonen, over muziek, over dieren, over angst, over familie en over geluk.

 

En jaloersmakend is de directheid van de emoties. Vriendschap is een heftig gevoel en de grenzen van vriendschap, liefde en verliefdheid zijn even irrelevant als die tussen mannen en vrouwen. Lichamelijkheid is zo vanzelfsprekend als het weer, en warmte wordt met grote gulheid verstrekt.

Onlangs besteedde Ivo Niehe in zijn tv-programma aandacht aan het boek. Hij ontving een aantal dichters in de studio en van een van de mannen had hij ook een tekening gekregen. Op zijn vraag naar het waarom was het antwoord: "Omdat ik u lief vind."

Nu kun je twisten over de smaak van betrokkene, maar de onomwondenheid waarmee hij, als volwassen man, zijn gevoelens voor die andere volwassen man onder woorden bracht, is benijdenswaardig.

 

Met homoseksualiteit heeft dat allemaal niets te maken. Of toch wel? Zonder het verstandelijk gehandicapt zijn te idealiseren (we kunnen het allemaal worden, een  auto-ongelukje met hersenletsel is voldoende), zie je toch iets van een maatschappij waarin veel grenzen wegvallen en waarin lichamelijkheid en affectie niet beladen zijn met de taboes die wij hanteren.

 

Mensen met een verstandelijke handicap leven niet in een aparte wereld. Er is maar éen wereld: die waarin wij met z'n allen leven. In de bloemlezing maken ze dat meer dan duidelijk. Net zoals ze ons duidelijk maken dat verstandelijk gehandicapten uitstekend kunnen communiceren als hun de juiste middelen worden aangereikt. De 159 ontroerende en vaak ook humoristische gedichten bewijzen dat. Eén voorbeeld daarvan is de volgende tekst van Maarten Nolte:

 

Iedereen heeft een relatie: m'n broer, m'n zus
en m'n moeder. Maar ik ben alleen.
Ik zou ook wel een vriend willen hebben.
Maar dat lukt niet, mensen staan gek te kijken
als je dat vraagt.

 

 


*) Mijn hersens denken als ik slaap. 159 gedichten van mensen met een verstandelijke handicap. Uitgeverij De Stiel/AGO, ISBN 90 70415 20 8,  f 25,-

 

nieuwste column overzicht