ST. PETERSBURG  (februari 1999)

over een bijzondere gebeurtenis

Het was oktober 1998. Vijf dagen St. Petersburg, waarvan drie met zon, wat daar zeldzaam is in de herfst. Voor het overige waaide er een gurige wind, was het er vroeg donker en oogde de stad grauw, armoedig en zonder perspectief.

De nieuwe rijken, die van een paar jaar kapitalisme exorbitant geprofiteerd hadden, staken schril af bij de oude vrouwtjes die hun pensioen niet meer kregen en met het geld dat ze hadden niets meer konden kopen. In twee maanden tijd was alles drie keer zo duur geworden. De boeren brachten hun groenten niet eens meer naar de stad en draaiden ze door. Voor de nieuwe rijken was er westerse import; ze wilden niet anders.

 

De toerist loopt verdwaasd door de stad. Zoveel schoonheid en zoveel verval. Zoveel desolate mensen. De Hermitage is een van de mooiste musea ter wereld, maar een kop koffie is er amper te krijgen, ondanks de vele duizenden bezoekers per dag. Waarom zouden ze nog werken, de Petersburgers? De enige die nog werken, zijn de vrouwen; die doen bijna alles in het openbare leven.

 

Een bejaarde Petersburger weet nog van de armoede onder de laatste Tsaar. Hij heeft het beleg van Leningrad meegemaakt in Wereldoorlog II, waarin de stad werd uitgehongerd. Hij herinnert zich nog levendig de uitblijvende bloei onder het communisme en de terreur van Stalin. En dan, in zijn laatste jaren, de opkomst van het kapitalisme: een korte periode vol belofte, waarin het even beter leek te gaan. Even maar. De armoede is weer als vanouds en het kapitalisme even onverbiddelijk als Stalin en de Tsaar. Op straat drinkt men veel alcohol. Alleen wie jong zijn en verliefd, kun je soms zien lachen.

 

De toerist laat zich van de ene collectie kunstschatten naar de andere vervoeren. Met de overvolle metro, de gammele tram of de eigen toeristenbus. En bij elke stop vliegen uit onzichtbare holen en gaten de bedelkinderen op hem af. Oude vrouwtjes bieden sigaretten te koop aan en zelfgemaakt borduurwerk. Jongens en mannen (ze zitten niet allemaal in de kroeg, nou ja: niet allemaal tegelijkertijd) handelen in bontmutsen en museumcatalogi. Alleen dollars graag.

 

Het was op een uitzichtpunt bij de rivier. De Neva lag er grijs en kouwelijk bij. Rechts zag je de Hermitage met zijn witte, groene en roze tinten. Links lag het Vasilyevsky-eiland met de graven der Tsaren. Het waaide. De jongens die ons hun koopwaar aanboden, deden verwoede maar vruchteloze pogingen. We hadden alles al. Eén jongen viel me op. Hij keek steeds zo.

 

Ik moest de bus weer in. Toen ik zat, kwam hij bij mijn raam staan en haalde een boekje uit zijn binnenzak met postzegels. Ik kon het niet goed zien, maar het moesten schilderijen zijn, met naakt. Vrouwen? Mannen? De jongen keek me aan. Wat moest ik doen, ik kon hem niks zeggen. Ik schudde mijn hoofd maar eens, want ik wou geen postzegels kopen.

 

Toen tekende hij met zijn vrije hand een driehoek in de lucht, wees op mij en trok een vragend gezicht. Van verlegenheid begon ik te lachen. Bedoelde hij wat ik dacht dat hij bedoelde? Hij lachte ook. De Neva was opeens niet meer grijs.

 

De bus trok op. De jongen verdween uit het zicht. En ik weet nog steeds niet of ik hem goed heb begrepen.

 

nieuwste column overzicht