JAMMER  (december 1997)

over de teloorgang van Paul de Leeuw

Een groot talent, zonder twijfel. Vernieuwende televisie? Heeft hij gemaakt. Gevoel voor humor? In ruime mate. Aandeel in de homo-emancipatie? Heeft hij zeker. Lef? Te over. En dan? Dan komt een groot talent met al de genoemde eigenschappen op het punt dat er alleen nog maar geoogst wordt en niet meer gezaaid. Dat hij zelf zijn grootste fan is geworden. Dat hij aan zelfgenoegzaamheid en zelfoverschatting ten onder gaat.

Natuurlijk het publiek lacht en juicht en koopt grif zijn cd's (al zei Jules de Corte eens over hem: "Als ik zulke stembanden had, liet ik ze doorknippen"). Maar als er volgend jaar een nog grotere bek verschijnt, rent het publiek daar weer achteraan, de bedrijfsblind geworden ster vertwijfeld achterlatend.

 

Wat ik er tegen heb? Argumenten? Ik houd niet van een artiest die het hardst om zichzelf lacht. Ik houd niet van een artiest bij wie ik nu al weet welke mimiek, welk opgetrokken lipje, welke kokette hoofdbeweging hoort bij welke grap of vraag in een interview. Ik houd niet van een artiest wiens vraaggesprekken voor 80% over de interviewer zelf gaan en over de vraag of zijn mannelijke heterogasten hem net zo geil vinden als hij hen.

 

Tegen zijn interviews is trouwens niemand bestand. Hij lepelt braaf de vragen op die zijn redactie bedacht heeft, en valt vervolgens ofwel zichzelf ofwel zijn gast in de rede met deraillerende grappen. En in zijn ogen zie je telkens een hongerige vraag: Ben ik wel shockerend genoeg? Ben ik provocerend genoeg? Ben ik weer leuk?

 

De onbekende Nederlanders die hij interviewt, mogen blij zijn als ze niet volledig worden afgezeken of voorgoed in hun eigen omgeving onmogelijk worden gemaakt. Ze gaan voortaan allemaal door het leven naar de grappen op hun naam of over hun uiterlijk, hun ziekte of andere eventuele gebreken. Ben ik wel provocerend genoeg? Overkomt dat ze niet, dan worden ze zonder meer weggezet met scheld- en schuttingwoorden, bij voorkeur uit het seksuele jargon. Ben ik wel shockerend genoeg? En redt de interviewer het even niet omdat zijn gast iets ad-rems zegt of anderszins de publieksgunst verwerft, dan speelt hij sip of zielig, om zo alsnog de aandacht naar zich toe te trekken. Ben ik weer leuk?

 

De bekende Nederlanders kunnen weinig anders meer dan in onmacht vallen en de slappe lach krijgen om hun ondeugende collegaatje. Voor hen is een echt gesprek al helemaal niet meer weggelegd. Dus hoereren ze maar mee. Dom lachen, wat hij ook voor vreselijks tegen je zegt, is het devies. Doe het desnoods in je broek. Laat je niet kennen, al rijdt hij een brandende poppenwagen je kutwerk binnen (citaat Gerard Reve). Blijf gillen van de lach om onze nationale rakker. Alles voor de volksgunst.

 

Hoeren zijn het allemaal. Je maakt een seizoen lang Ellen Brusse onsterfelijk belachelijk, of Tineke de Nooy, en ja hoor, het volgende seizoen zitten ze bij hun aartsvijand in het programma en kwijlen ze hun sterrenspeeksel in elkaars gezicht alsof het champagne is. En andersom kan het ook. Je bent politieagent in Rotterdam en het mannelijk deel van een songfestivalduo en beste maatjes met de presentator - een paar uitzendingen later ben je het object van zijn meedogenloze grappen omdat je verdacht bent van iets wat op dat moment nog lang niet bewezen was. Zo vergaat het de Marco Bakkers en alle andere bekende Nederlanders wier (al of niet tijdelijke) populariteitsinzinking uitgebuit kan worden voor het succes van onze sterpresentator.

 

Waarom zeg ik dit allemaal? Omdat ik tandenknarsend waarneem hoe een groot talent teloorgaat. Hoe hij aan wansmaak, zelfoverschatting, arrogantie, oppervlakkigheid en gebrek aan goede begeleiding ten onder gaat, ten gunste van het tijdelijk gewin.

 

nieuwste column overzicht