DOOD  (april 1997)

over rouwrituelen

Nu zou je toch denken dat een overlijdensbericht in de krant een kennisgeving was van de nabestaanden aan wie nog niet op de hoogte is. Zijn er geen nabestaanden, dan kwijt een werkgever zich van die taak of een executeur testamentair. Maar in toenemende mate wordt de pagina met familieberichten een soort plein waar permanent demonstraties plaatsvinden.

Piet overlijdt. In een stemmige advertentie doen vrouw en kinderen ons daarvan kond.

Maar vervolgens krijgt ieder kind ook nog eens een eigen zwartomrande column om de dode vader te overtuigen van de bijzondere relatie die hij met hem of haar had. Bij voorkeur wordt vader daarbij rechtstreeks toegesproken, ervan uitgaand dat de leestafel in het hiernamaals zeker voorzien is van de onderhavige krant.

Goed, dit kan ik nog billijken. Vrouw en kinderen hebben hun eigen manier van rouwverwerking en als daar bijhoort dat ze in de krant een stukkie schrijven over pappie, is dat hun zaak. We hóeven het niet te lezen, per slot van rekening.

 

Erger wordt het wanneer de overledene tijdens zijn leven niet stilgezeten heeft. Dat leidt achtereenvolgens tot droefenisbetuigingen van zijn joggingmaatje, de squashclub, de ouderraad, de vakbond, de werkgever, de raad van commissarissen, zijn compagnon, de plaatselijke kunststichting, de werkgroep Thuis Sterven, de D66-fractie van de gemeenteraad, de actiegroep Behoud Het Zwembad, en de dierenambulance.

Zijn die advertenties bedoeld om de nabestaanden te steunen in hun onpeilbare verdriet, dan is daar niets op tegen, zij het dat nabestaanden doorgaans al twee dagen na de uitvaart kunnen doodvallen, als het op al die ijverige adverteerders aankomt.

Nee, ze adverteren niet uit medeleven, maar vanwege de gunstige gelegenheid om het bedrijf of de belangengroep in de kijker te spelen. Wat dat betreft kan er niet genoeg gestorven worden.

 

Maar het ergst van al zijn de advertenties na de dood van een bekende Nederlander, zeker wanneer de man of vrouw van onbesproken gedrag was of een moderne heilige (zoals bij voorbeeld Benno Premsela dat in mijn ogen geweest is). Was je bijzonder of erg beroemd, dan kun je maar beter niet doodgaan, want in rijen van tien stellen de vrienden en kennissen zich op om hele krantenpagina's lang van hun eigen bestaan te getuigen. Want dat is de moraal: Betsy Blauwzuur was een buitengewone, geliefde, bekwame, oorspronkelijke en belangrijke vrouw, en wij waren haar vrienden en vriendinnen. Dus: in de schaduw van Betsy waren wij bijna net zo bijzonder; en laten we eerlijk zijn, zonder ons was ze niet half zo bijzonder geweest, zeker na haar dood niet. En daar staan ze dus, juichend van verdriet en kwijlend van de geilheid om zichzelf gedrukt te zien, de hele en halve kennissen, de vrienden en vriendinnen van éen keer ontmoet en nooit meer gezien, allemaal de beste maatjes van de amper gestorvene.

 

Heb je als vers gevallen lijk echt pech, dan krijg je ook nog necrologieën van de hand van deze lieden, die dan steevast beginnen met: "Toen ik Betsy Blauwzuur voor het eerst ontmoette, was ik net van Amsterdam naar Haarlem verhuisd. Betsy woonde drie straten van mij vandaan en als ik mijn hond ging uitlaten... etc. etc. etc." Onthoud u dit voor het geval u er voorstaat: in een goede necrologie komt het woord IK niet voor!

 

Waarom zijn we niet gewoon duidelijk? Waarom, als we dan toch zonodig moeten adverteren of necrologieën willen vervaardigen, schrijven we niet wat ons werkelijk bezielt? In veel gevallen, zou dat neerkomen op: "Piet is dood, vooruit, maar wij - wij leven nog! Hoera voor ons!" Het zou een stuk eerlijker zijn. En nog goedkoper ook.

 

nieuwste column overzicht