Cees van der Pluijm

GELUIDEN IN RADIO KOOTWIJK

tekst uitgesproken bij gelegenheid van de opening van de tentoonstelling De Volgende Toon , een lokatieproject in Gebouw A met beeldende en akoestische installaties, op 14 juli 2010

 

 

Dames en heren,

in december 1965, ik was toen 11, bezorgde Sinterklaas mij een prachtig cadeau: een bandrecorder, zo'n grote, ouderwetse spoelenrecorder waarmee je geluid kon opnemen van radio en televisie, of, met een microfoon, je eigen en andermans stem kon vastleggen.

Dat was geen gering geschenk in die dagen. Vergeleken met ons huidige digitale tijdperk lijkt het niets, maar toch: de draagbare radio bestond nog niet zo heel lang, verder kocht je grammofoonplaten. Cd's, cassettespelers, iPods, downloaden van internet – daar hadden we nog niet van gehoord.

Maar het cadeau bevatte voor de elfjarige nog een verrassing. Had je iets opgenomen, dan werd er bij het terugluisteren in negen van de tien gevallen iets hoorbaar wat niet de bedoeling was. Dat kon variëren van wonderlijke fluittonen, in afwisselende ritmes, tot flarden van gesprekken met landgenoten overzee.

Het geluid van Radio Kootwijk. Je kreeg het er gratis bij, terwijl je argeloos Ja Zuster Nee Zuster van de televisie opnam. Het was pas over toen mijn vader de ombouw van het apparaat aan de binnenkant met aluminiumfolie had bekleed. De problemen ontstonden weliswaar hier, maar ze werden hier ook opgelost.

 

Radio Kootwijk heeft veel eigen geluiden. Wie op een mooie dag, het liefst buiten het toeristenseizoen, uit de auto of van zijn fiets stapt, wordt overvallen door een bijzondere stilte. Wie goed luistert, realiseert zich dan wat hij hoort. Stilte is namelijk niet het ontbreken van geluid, maar de mogelijkheid om geluiden te onderscheiden.

Wie in de stad woont, of aan zee, of in de nabijheid van een snelweg, weet zich permanent omgeven door een constante ruis, een mengeling van allerlei geluiden die gezamenlijk een nieuw geluid vormen waarin details en nuances niet meer herkenbaar zijn.

 

In mijn jeugd was de stilte van Kootwijk nog absoluter dan nu. In de jaren vijftig en de eerste helft van de jaren zestig reden er hoofdzakelijk dienstauto's van de PTT. De meeste bewoners hadden nog geen eigen vervoer. Alleen op zondag was het druk, dan kwamen de dagjesmensen die – met opzet of omdat ze verdwaald waren – in Radio Kootwijk belandden, en je zag ze allemaal twee keer langskomen, eerst heen en dan terug, want alle verharde wegen liepen dood op een slagboom en de meeste zondagsrijders waagden terecht hun auto's niet aan de hobbelige zandwegen naar Harskamp of Hoog Buurlo.

 

Later, in de tweede helft van de jaren zestig, werd de A1 aangelegd, die – toen nog onder de naam E8 – Amsterdam verbond met Twente. Als de wind verkeerd stond, nam die een eerste verstoring van de Kootwijkse stilte met zich mee, het zachte suizen van de welvaart en de vooruitgang.

 

Wie nu hier rondom Gebouw A stil staat en luistert, hoort eerst heel weinig... Wat is het stil, denken de mensen. En dan begint het: je hoort vogels, allerlei vogels, geen grote koren, maar solisten. En dan de krekels – aanvankelijk zacht, maar onmiskenbaar – vanuit de hei.

Als het ergens echt stil is, worden zelfs de zachtste geluiden steeds harder, alsof onze oren zich opnieuw instellen, die oren die verdoofd waren door de stadse herrie of de motorgeluiden van de auto die we zojuist verlaten hebben.

 

Als kind in Radio Kootwijk, 's avonds laat in je bed, of overdag, als je eens ziek was en niet naar school hoefde, kon je koersen op de geluiden. Je kende ze en je kon ze onderscheiden, ze waren een decor waar je geen beeld bij nodig had.

Je hoorde de buurvrouw die een kleed uitklopte.

Je hoorde of er getennist werd op de tennisbaan: het ritmische ploppen van de bal tegen een racket.

Je wist waar de bosbouwploeg bezig was  (in die tijd werd het bos nog onderhouden hier). Je hoorde de kettingzaag, kort en fel, en dan, als het dicht genoeg bij was, het ritselend omvallen van de boom, eindigend in een geknetter van brekende takken.

Je wist hoe laat het was als je de bus van de VAD, de Veluwse Auto Dienst, hoorde binnenkomen. Dat was maar drie of vier keer per dag, dus je wist echt hoe laat het was.

Ik ben geboren naast het hotel, in een piepklein huisje, om 10 voor 8 's morgens. Gelijk met de bus, zei mijn vader altijd.

 

Op een mooie zomeravond kon je de trein horen, de lijn Apeldoorn-Amersfoort, een geluid dat echt van ver leek te komen en zich zachtjes voortplantte op de trillingen van de dennebossen tussen je huis en de spoorlijn. Je hoorde hem komen en je hoorde hem gaan, als je goed luisterde.

Zo kon je ook, als je echt goed luisterde, de vliegtuigen horen die heel hoog, als zilveren stipjes, boven je vlogen. Dat lukt je in de stad niet meer. Hier wel, probeer het maar eens.

 

Stilte is de mogelijkheid geluiden te onderscheiden. Stilte bestaat bij de gratie van het contrast tussen iets en niets, tussen hard en zacht, tussen luisteren en horen. Onmiskenbaar voor het Kootwijkse geluidsdecor was en is Harskamp. Als de paukenslag in het fluisterzachte deel van een Haydnsymfonie: Kaboem!

Het schietterrein in Harskamp: het hoorde erbij, het gaf reliëf aan de stilte ervoor en erna. Alle geluiden gaven letterlijk reliëf en richting aan. Zet een Kootwijker geblinddoekt in het bos, en hij zal zich op zijn oren kunnen oriënteren.

 

De muziek in de Kootwijkse stilte is rijk en gevarieerd. Hier, bij Gebouw A, leek het altijd te waaien, dat hoorde je. Kwam je op de Korte Golf, bij de gebouwen C, D en E, dan hoorde je vanuit de ruitantennes een ijle fluittoon klinken, een suizen haast, begeleid door de bromtoon die uit de schakelhuisjes opklonk.

Daar, bij Gebouw E, hadden we ons zwembad, in de oude koelvijver die we niet zelden deelden met een verdronken konijn en met grote hoeveelheden afgevallen kastanjeblaren.

Toen er nog geen grasveldje was aangelegd om te zonnen, spreidden we onze handdoeken op de teerweg, waar je bij warm weer moeiteloos je voetafdrukken in achterliet, zinderende hitte in een meestal zinderende stilte. Je voeten en de handdoek kwamen geteerd weer thuis.

Als het druk was in het zwembad kon je bij Gebouw C de stemmen al horen die afdaalden vanaf de heuvel van Gebouw E.

 

Niet zelden hoorde je, met wat andere pubers liggend in het gras, vreemde stemmen langzaam naderbij komen. Menselijke stemmen? Bijna. Schapen kunnen heel menselijk klinken. Of mensen schaapachtig, zo u wilt. De schaapskudde van Koos Vos, de eerste vrouwelijk herder in Nederland, trok dan over de hei aan ons gehoor voorbij.

Fijne geluiden waren dat allemaal, veilig en vertrouwd. Je wist erdoor wie en waar je was.

 

De stilte rond Gebouw A is overweldigend, als de fonteinen zwijgen, fonteinen die terecht niet horen bij het originele ontwerp van architect Luthmann.

Maar groter dan het contrast tussen het geweld van Harskamp en de vrede van Kootwijk, was het contrast tussen wat er binnen en wat er buiten Gebouw A gebeurde.

Buiten was het stil, binnen draaide alles om geluid, om de stemmen die over heel de wereld uitzwierven (en zich ongevraagd in mijn bandrecorder nestelden), om de zenders die loeiden dat het een aard had. En te midden van dat geweld, bij het trapje midden in de zenderzaal, zat een knop die het hele bedrijf kon stilleggen in geval van nood.

Met die knop sloot beheerder Martin Nieuwenhuizen op 31 december 1998 het zendstation. En binnen werd het even stil als buiten, voor het eerst.

 

Dames en Heren, Kootwijkers spreken graag over het Kootwijkgevoel. Hier werd iets groots verricht. Radio Kootwijk was bijzonder en is het nog.

Als kind was ik diep onder de indruk van de wereldkaart die in de gebouwen hing waarop Radio Kootwijk precies in het midden lag. De navel der aarde waren wij, en daar werkte je vader, in dit gebouw, te midden van alle herrie die er nodig was om een menselijke stem aan de andere kant van de wereld hoorbaar te maken .

 

 

Graag sluit ik af met vier sonnetten die ik eerder schreef over Gebouw A.

 

 

 

 

RADIO KOOTWIJK – GEBOUW A

 

 

I

 

Vanuit de zaal weerklonk een zwaar geruis

Een hees geloei deed al je botten trillen

Het was er stervenswarm, ondanks de kou

Van marmer, bakeliet, beton en staal

 

En bovenin, daar hield je vader huis

Hij was God zelf; de nukken en de grillen

Van alle zenders kende hij voor jou

Hij hoorde hun geklaag en sprak hun taal

 

De wereldkaart gaf onweerlegbaar aan:

Hier is het centrum, einde en begin

Hier, waar de masten naar de hemel gaan

 

In dit gebouw; een tempel waar de zin

Van het bestaan in loeien, ruisen, fluiten

Je hoorbaar werd totdat je oren tuitten

 

 

 

II

 

Je droeg een korte broek en bracht hem brood

Je was de zoon van God, je was geboren

Pal naast de slagboom en de watertoren;

De wereld om je heen was hoog en groot

 

Als je geluk had, mocht je mee naar boven

De omgang bij de koepel op, het waaide

Daar altijd door; je zag je huis en zwaaide

Naar al wat klein leek nu; je wou geloven

 

Dat alles hier van jou was, nooit meer kon

Dit paradijs ontglippen aan je macht

 

Vanuit die grijze tempel van beton

Aanschouwde je de hei, het bos, de wolken

 

Dit was jouw rijk, je had het zelf bedacht

En kon er al je dromen mee bevolken

 

 

 

III

 

Op elke zender stond een wereldnaam:

Buenos Aires, Paramaribo…

Ver weg en onbereikbaar voor een jongen

Van acht die weer terug op aarde was

 

Er kwamen draden door een vensterraam

Zo’n zender leek een grote radio

Waar hoge tonen scherpe liedjes zongen

Soms zag je iets bewegen achter glas

 

Wat wist jij van die hendels en die knoppen

De schakelaars die stemmen lieten stoppen

De wielen waar je vader aan ging draaien?

 

Een duister telefonisch wegennet

Dat toegang bood tot verre steden met

De klank van flamboyante papegaaien

 

 

 

IV

 

Het is er stil. De noodknop is gebruikt

De zaal is leeg, de zenders zijn niet meer

De Goden zijn al dood of met pensioen

Draadloos contact: hier sta je aan de bron

 

Maar hoort niet eens de echo meer. Je ruikt

Hooguit het zweet, de spanning van weleer

Van pioniers, van wonderen die toen

Zijn waargemaakt, hier kon men wat niet kon

 

Je draagt nu lange broeken en je ziet

Dat dromen loze fantasieën zijn

 

Dat marmer, staal, beton noch bakeliet

Ontkomt aan opgaan, blinken en verzinken

 

Dat nooit meer hier de stemmen zullen klinken

Uit Bandoeng, Montenegro, Bloemfontein...